Artikel 267 (Prejudiciële beslissingen Hof van Justitie EU)
Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen a. over de uitlegging van de Verdragen, b. over de geldigheid en de uitlegging van de handelingen van de instellingen, de organen of de instanties van de Unie. Indien een vraag te dien aanzien wordt opgeworpen voor een rechterlijke instantie van een der lidstaten, kan deze instantie, indien zij een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis, het Hof verzoeken over deze vraag een uitspraak te doen. Indien een vraag te dien aanzien wordt opgeworpen in een zaak aanhangig bij een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, is deze instantie gehouden zich tot het Hof te wenden. Indien een dergelijke vraag wordt opgeworpen in een bij een nationale rechterlijke instantie aanhangige zaak betreffende een gedetineerde persoon, doet het Hof zo spoedig mogelijk uitspraak.
Uitleg in duidelijke taal
Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen
Dit betekent dat het Hof van Justitie van de Europese Unie de bevoegdheid heeft om, door middel van een prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen.
a. over de uitlegging van de Verdragen,
Dit houdt in dat het Hof uitspraak kan doen over hoe de Verdragen moeten worden geïnterpreteerd (de uitlegging van de Verdragen).
b. over de geldigheid en de uitlegging van de handelingen van de instellingen, de organen of de instanties van de Unie.
Dit houdt in dat het Hof uitspraak kan doen over de vraag of handelingen van de instellingen, de organen of de instanties van de Unie geldig zijn, en hoe deze handelingen moeten worden geïnterpreteerd (de uitlegging).
Indien een vraag te dien aanzien wordt opgeworpen voor een rechterlijke instantie van een der lidstaten, kan deze instantie, indien zij een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis, het Hof verzoeken over deze vraag een uitspraak te doen.
Dit betekent dat wanneer een vraag met betrekking tot de uitlegging van de Verdragen of de geldigheid en uitlegging van handelingen van de Unie ("een vraag te dien aanzien") wordt gesteld bij een rechterlijke instantie van een van de lidstaten, deze instantie het Hof kan vragen ("verzoeken") om over deze vraag een uitspraak te doen. Voorwaarde hiervoor is dat de rechterlijke instantie een beslissing over dit punt noodzakelijk vindt ("noodzakelijk acht") om haar eigen vonnis te kunnen wijzen.
Indien een vraag te dien aanzien wordt opgeworpen in een zaak aanhangig bij een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, is deze instantie gehouden zich tot het Hof te wenden.
Dit betekent dat wanneer een dergelijke vraag (zoals eerder genoemd) wordt gesteld in een zaak die loopt ("aanhangig is") bij een nationale rechterlijke instantie, en tegen de beslissingen van deze instantie volgens het nationale recht geen hoger beroep mogelijk is ("niet vatbaar zijn voor hoger beroep"), deze instantie verplicht is ("is gehouden") zich tot het Hof te wenden met deze vraag.
Indien een dergelijke vraag wordt opgeworpen in een bij een nationale rechterlijke instantie aanhangige zaak betreffende een gedetineerde persoon, doet het Hof zo spoedig mogelijk uitspraak.
Dit betekent dat als een dergelijke vraag (zoals eerder genoemd) wordt gesteld in een zaak die loopt ("aanhangig is") bij een nationale rechterlijke instantie en die zaak een persoon betreft die gevangen zit ("een gedetineerde persoon"), het Hof zo snel mogelijk ("zo spoedig mogelijk") een uitspraak doet.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2016:1005 - Overzichtsarrest 80a RO: Actualisering van Selectie aan de Poort
Dit overzichtsarrest actualiseert de rechtspraak over artikel 80a RO. De Hoge Raad geeft een gedetailleerd overzicht van gevallen waarin cassatieberoep niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens 'klaarblijkelijk onvoldoende belang' of omdat de klachten 'klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden', inclusief de specifieke klacht over de redelijke termijn.
ECLI:NL:HR:2015:3608
ECLI:NL:HR:2016:1350 - Renteaftrekbeperking, zakelijkheidstoets en grensoverschrijdende fiscale eenheid
De Hoge Raad legt de criteria voor de zakelijkheidstoets en de compenserende heffing onder artikel 10a Vpb nader uit en vraagt het Hof van Justitie EU of de vrijheid van vestiging zich verzet tegen het weigeren van renteaftrek bij een buitenlandse dochtervennootschap.
ECLI:NL:HR:2021:1645
ECLI:NL:HR:2023:1371 - Bestuurdersaansprakelijkheid: strijd tussen strenge Nederlandse meldingsplicht en Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel
De Hoge Raad vraagt het Hof van Justitie EU of de strenge bestuurdersaansprakelijkheid van artikel 36 IW 1990, die praktisch onweerlegbaar is bij een niet-tijdige melding van betalingsonmacht, in strijd is met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel voor omzetbelastingschulden.
ECLI:NL:HR:2017:342 - Vergelijkbaarheid buitenlands beleggingsfonds met fbi-regime onder EU-recht
De Hoge Raad vraagt het Hof van Justitie EU of het Unierecht zich verzet tegen de Nederlandse fiscale beleggingsinstelling (fbi)-regeling, die teruggaaf van dividendbelasting weigert aan een buitenlands beleggingsfonds omdat dit fonds geen Nederlandse dividendbelasting inhoudt, niet aan de aandeelhouderseisen voldoet of de winst niet uitkeert.
ECLI:NL:HR:2019:1875
ECLI:NL:HR:2015:913
ECLI:NL:HR:2016:82
ECLI:NL:HR:2018:2396 - Staatsaansprakelijkheid voor rechtspraak Hoge Raad en de plicht tot stellen prejudiciële vragen
De Staat is slechts in uitzonderlijke gevallen aansprakelijk voor schade door een rechterlijke uitspraak. Het enkel nalaten van de hoogste rechter om prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ EU is onvoldoende om een 'voldoende gekwalificeerde schending' en daarmee staatsaansprakelijkheid te vestigen.