Artikel 332 (Waardegrens voor hoger beroep)
1. Partijen kunnen van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep komen, tenzij de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dan € 1750 of, in geval van een vordering van onbepaalde waarde, er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 1750, een en ander tenzij de wet anders bepaalt. Voor de toepassing van de eerste zin wordt de tot aan de dag van dagvaarding in eerste aanleg verschenen rente bij de vordering inbegrepen.
2. Indien de zaak meer dan één vordering tussen dezelfde partijen betreft, is voor de toepassing van het eerste lid beslissend het totale beloop of de totale waarde van deze vorderingen.
3. Was in eerste aanleg een eis in reconventie ingesteld, dan is voor de toepassing van het eerste lid beslissend het totale beloop of de totale waarde van de vordering in conventie en van de vordering in reconventie, met dien verstande dat met betrekking tot de vordering in reconventie de rente wordt berekend tot aan de dag van instelling van de eis in reconventie. Indien echter de beide zaken zijn gesplitst en daarin afzonderlijk is beslist, zijn op elk van beide vonnissen de gewone regels voor de vatbaarheid voor hoger beroep van toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. Partijen kunnen van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep komen, tenzij de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dan € 1750 of, in geval van een vordering van onbepaalde waarde, er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 1750, een en ander tenzij de wet anders bepaalt. Voor de toepassing van de eerste zin wordt de tot aan de dag van dagvaarding in eerste aanleg verschenen rente bij de vordering inbegrepen.
Dit lid stelt dat partijen in hoger beroep kunnen gaan tegen een vonnis dat in eerste aanleg is gewezen. Dit is echter niet toegestaan indien de vordering, waarover de rechter in eerste aanleg moest oordelen, een bedrag van € 1750 of minder bedraagt (niet meer beloopt dan € 1750). Hetzelfde geldt als het een vordering van onbepaalde waarde betreft, waarvan duidelijke aanwijzingen bestaan dat de waarde niet hoger is dan € 1750. Een uitzondering hierop is mogelijk indien de wet anders bepaalt. Bij de berekening van de waarde van de vordering wordt de rente meegerekend die is opgebouwd (verschenen) tot en met de dag van de dagvaarding in eerste aanleg.
2. Indien de zaak meer dan één vordering tussen dezelfde partijen betreft, is voor de toepassing van het eerste lid beslissend het totale beloop of de totale waarde van deze vorderingen.
Dit lid bepaalt dat indien een zaak tussen dezelfde partijen meer dan één vordering omvat, voor de toepassing van de regel in het eerste lid (over de €1750-grens) het totale bedrag (beloop) of de totale waarde van al deze vorderingen samen beslissend is.
3. Was in eerste aanleg een eis in reconventie ingesteld, dan is voor de toepassing van het eerste lid beslissend het totale beloop of de totale waarde van de vordering in conventie en van de vordering in reconventie, met dien verstande dat met betrekking tot de vordering in reconventie de rente wordt berekend tot aan de dag van instelling van de eis in reconventie. Indien echter de beide zaken zijn gesplitst en daarin afzonderlijk is beslist, zijn op elk van beide vonnissen de gewone regels voor de vatbaarheid voor hoger beroep van toepassing.
Dit lid regelt de situatie waarin in eerste aanleg een eis in reconventie (tegeneis) is ingesteld. Voor de toepassing van de regel in het eerste lid is dan het totale bedrag (beloop) of de totale waarde van de vordering in conventie (oorspronkelijke eis) én de vordering in reconventie samen beslissend. Hierbij geldt dat voor de vordering in reconventie de rente wordt berekend tot aan de dag waarop deze eis in reconventie is ingesteld. Echter, indien de zaak van de vordering in conventie en de zaak van de vordering in reconventie zijn gesplitst en in beide afzonderlijk is beslist, dan zijn op elk van deze vonnissen de gebruikelijke (gewone) regels voor de ontvankelijkheid (vatbaarheid) voor hoger beroep van toepassing.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2013:1881
ECLI:NL:HR:2016:1087 - Kostenvergoeding na intrekking kort geding: Hoge Raad creëert nieuwe regeling
De Hoge Raad stelt vast dat een gedaagde na intrekking van een kort geding recht heeft op een proceskostenveroordeling. De gedaagde moet daartoe tijdig aangeven dat hij een kostenbeslissing wenst, waardoor de procedure uitsluitend voor de proceskosten wordt voortgezet.
ECLI:NL:HR:2007:AZ1490
ECLI:NL:HR:1957:AG2023 - Baris/Riezenkamp: De Rechtsverhouding in de Precontractuele Fase
Baris/Riezenkamp Arrest
Partijen die in onderhandeling treden, komen tot elkaar te staan in een bijzondere, door de goede trouw beheerste rechtsverhouding. Dit brengt mee dat een dwalende partij in beginsel mag afgaan op de juistheid van mededelingen van de wederpartij.
ECLI:NL:HR:2011:BP8693
ECLI:NL:HR:2013:CA3741
ECLI:NL:HR:1959:AI1600
ECLI:NL:HR:2015:1689
ECLI:NL:HR:2020:416 - Faillissement en hoger beroep: procederen over eer en goede naam
Een vordering tot rectificatie wegens aantasting van eer en goede naam is hoogstpersoonlijk en kan niet door een curator worden overgenomen. Als de gefailleerde echter niet tijdig in beroep gaat tegen de rechterlijke beslissing die deze overname (onbevoegd) toestaat, verliest de gefailleerde de bevoegdheid om zelf hoger beroep in te stellen.