Arrest inhoud

19 februari 2019

Strafkamer

nr. S 17/02534 B

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 31 maart 2017, nummer R 001902-16, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552b Sv, ingediend door:

[klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft R. Jonkers, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De Procureur-Generaal J. Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking maar uitsluitend wat betreft de ongemotiveerde beslissing omtrent een verzochte geldelijke tegemoetkoming als bedoeld in art. 36b, tweede lid, in verbinding met art. 33c, tweede lid, Sr, en tot terugwijzing opdat het klaagschrift in zoverre opnieuw wordt behandeld en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2 Beoordeling van het middel

2.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een namens de klaagster gedaan verzoek om in geval van handhaving van de onttrekking aan het verkeer een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen.

2.2.1. Bij onherroepelijk geworden arrest van 22 juli 2016 in de strafzaak tegen [betrokkene 1] heeft het Hof de onttrekking aan het verkeer bevolen van een op 15 april 2014 inbeslaggenomen Audi A3 met kenteken [AA-00-AA]. Bij klaagschrift als bedoeld in art. 552b Sv heeft de klaagster verzocht om primair herroeping van deze beslissing en teruggave van de auto aan haar en subsidiair toekenning van een geldelijke tegemoetkoming op de voet van art. 33c, tweede lid, Sr. Daartoe heeft de klaagster onder meer aangevoerd dat de auto aan haar toebehoort.

2.2.2. Blijkens de aan het proces-verbaal van de behandeling van het klaagschrift door de raadkamer van het Hof gehechte pleitnotitie heeft de raadsman van de klaagster daartoe onder meer het volgende aangevoerd: "[Ik verzoek u om] alsnog te voorzien in een geldelijke tegemoetkoming zoals bedoeld in art. 36b jo art. 33c Sr. Ik meen namelijk dat Klaagster door de onttrekking aan het verkeer onevenredig in haar belangen is geschaad. Klaagster had haar voertuig enkel ter reparatie bij haar vriend aangeboden. (...) Nergens blijkt uit dat klaagster op enige wijze verwijtbaar heeft gehandeld, of kennis zou moeten hebben gehad van de criminele herkomst van de nieuwe motorkap. (...) Indien u de onttrekking aan het verkeer handhaaft, meen ik dat een geldelijke tegemoetkoming aan klaagster niet meer dan redelijk is."

2.2.3. Het Hof, dat het beklag ongegrond heeft verklaard, heeft geen geldelijke tegemoetkoming toegekend. De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, het volgende in: "Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat de Audi A3 met het kenteken [AA-00-AA] ingevolge het bepaalde in artikel 36c jo artikel 36d Sr vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, nu het voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de veroordeelde [betrokkene 1] in strafzaak A onder 1 en in strafzaak B begane misdrijven is aangetroffen, het hierboven genoemde strafbare feit met behulp van voornoemd voorwerp is begaan, het voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang en/of kan dienen tot het begaan of het voorbereiden van soortgelijke feiten, zoals reeds bij arrest van 22 juli 2016 tegen de veroordeelde [betrokkene 1] in de strafzaak met parketnummer 23-000111-15 is beslist. Derhalve zal het hof het beklag ongegrond verklaren."

2.3. Art. 33c, tweede lid, Sr, dat ingevolge art. 36b, tweede lid, Sr van overeenkomstige toepassing is bij de onttrekking aan het verkeer, luidt: "De rechter kent (...) een geldelijke tegemoetkoming toe wanneer dit nodig is om te voorkomen dat de verdachte, of een ander aan wie de verbeurd verklaarde voorwerpen toebehoren, onevenredig zou worden getroffen."

2.4. Gelet op het bij klaagschrift gedane verzoek om toekenning van een geldelijke tegemoetkoming, alsmede op wat door de raadsman van de klaagster is aangevoerd zoals hiervoor onder 2.2.2 weergegeven, diende het Hof te motiveren waarom het niet toepassing heeft gegeven aan art. 33c, tweede lid, Sr. In zoverre is de bestreden beschikking niet toereikend gemotiveerd.

2.5. Het middel is terecht voorgesteld.

3 Beslissing

De Hoge Raad: vernietigt de bestreden beschikking, maar uitsluitend voor zover daarin niet is beslist op het verzoek tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan; verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2019.