ECLI:NL:HR:2018:982
Arrest
Arrest inhoud
22 juni 2018
Eerste Kamer
18/00362
TT/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest in de incidenten
in de zaak van:
[eiseres] ,wonende te [woonplaats] , EISERES tot cassatie, advocaat: mr. K. Aantjes,
t e g e n
[verweerster] , zowel pro se als in haar hoedanigheid van curator van [eiseres] ,wonende te [woonplaats] , VERWEERSTER in cassatie, advocaat: mr. J.H.M. van Swaaij, uitsluitend voor [verweerster] in hoedanigheid van curator.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerster] .
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/13/603351/KG ZA 16-214 MV/TF van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2016 en 8 april 2016;
b. het arrest in de zaak 200.191.960/01 van het gerechtshof Amsterdam van 28 november 2017.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding en de herstelprocesinleiding zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit. [verweerster] heeft bij akte schorsing van het geding ingeroepen. [eiseres] heeft bij antwoordakte verweer gevoerd. [verweerster] heeft zich bij nadere akte gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad. De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping van het incident.
De advocaat van [verweerster] heeft bij brief van 1 juni 2018 op die conclusie gereageerd.
3 Uitgangspunten in cassatie
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1-1.12. Deze komen, voor zover thans van belang, op het volgende neer.
3.2.1 [eiseres] heeft [verweerster] , zowel pro se als in haar hoedanigheid van curator, in dit kort geding betrokken en gevorderd, samengevat en voor zover in cassatie van belang, dat mr. Kramer ongehinderd toegang wordt verleend tot [eiseres] .
3.2.2 De voorzieningenrechter heeft de gevraagde voorzieningen geweigerd. Het hof heeft de vonnissen van de voorzieningenrechter bekrachtigd.
4 Beoordeling van de schorsing van het geding
4.1 [eiseres] heeft [verweerster] , zowel pro se als in haar hoedanigheid van curator, in het geding in cassatie betrokken.
4.2 [verweerster] is uitsluitend in haar hoedanigheid van (gewezen) curator in cassatie verschenen. In haar hiervoor onder 2 genoemde akte heeft [verweerster] aangevoerd dat de kantonrechter te Amsterdam haar bij beschikking van 17 juli 2017 met ingang van 18 juli 2017 als curator van [eiseres] heeft ontslagen, onder gelijktijdige benoeming van [A] B.V. (hierna: [A] ) tot curator van [eiseres] . Ten bewijze van een en ander heeft zij een uittreksel uit het curatele- en bewindregister overgelegd. [verweerster] heeft, overeenkomstig art. 225 lid 2 Rv, op de voet van art. 225 lid 1, aanhef en onder c, Rv, in verband met art. 418a Rv, schorsing van het geding in cassatie ingeroepen.
4.3 Anders dan [verweerster] aanvoert, is het geding in cassatie niet geschorst. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.4.1 Schorsing van het geding op de voet van art. 225 Rv kan slechts plaatsvinden indien in de loop van een instantie een van de in die bepaling genoemde schorsingsgronden zich aandient. Indien tijdens de instantie waarin een schorsingsgrond zich aandient, geen toepassing wordt gegeven aan art. 225 Rv en het geding – op de voet van art. 225 lid 2, tweede volzin, Rv – op naam van de oorspronkelijke partijen wordt voortgezet, kan in een volgende instantie niet alsnog op die grond schorsing van het geding worden ingeroepen. Het vorenstaande is niet anders in het in art. 225 lid 4 Rv bedoelde geval dat schorsing niet meer kan plaatsvinden omdat de schorsingsgrond zich weliswaar aandient tijdens de instantie, maar nadat de dag is bepaald waarop het vonnis zal worden uitgesproken. Indien tijdens de instantie waarin een schorsingsgrond zich aandient, geen toepassing wordt gegeven aan art. 225 Rv, dan wel schorsing ingevolge art. 225 lid 4 Rv niet meer kan plaatsvinden, en het geding – op de voet van art. 225 lid 2, tweede volzin, Rv – op naam van de oorspronkelijke partijen wordt voortgezet, kan het rechtsmiddel worden ingesteld door of tegen de opvolger van de partij aan wier zijde de schorsingsgrond zich voordeed.
4.4.2 In dit geval hebben het ontslag van [verweerster] als curator en de benoeming van [A] tot opvolgend curator plaatsgevonden per 18 juli 2017. Op dat moment was het geding nog bij het hof aanhangig. In het geding in hoger beroep is geen toepassing gegeven aan art. 225 lid 1, aanhef en onder c, Rv en heeft het hof op 28 november 2017 uitspraak gedaan tussen [eiseres] en [verweerster] , zowel pro se als in haar hoedanigheid van curator.
4.4.3 Het vorenstaande betekent dat in het geding in cassatie niet alsnog schorsing op de in art. 225 lid 1, aanhef en onder c, Rv genoemde grond kan plaatsvinden.
5 Beoordeling van het verzoek tot oproeping van de opvolgend curator
5.1 [eiseres] heeft de Hoge Raad verzocht haar gelegenheid te geven om [A] in cassatie op te roepen teneinde in de hoofdzaak voort te procederen tegen [verweerster] pro se en [A] . Daartoe heeft [eiseres] zich beroepen op hetgeen is overwogen in HR 13 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1881, NJ 2015/307 ( [...] / [...] ), rov. 5.5.3.
5.2 Alvorens te beslissen op het verzoek van [eiseres] dat in de hoofdzaak wordt voortgeprocedeerd tegen [verweerster] pro se en [A] , zal de Hoge Raad [eiseres] gelegenheid geven om [A] op te roepen, opdat laatstgenoemde zich kan uitlaten over voornoemd verzoek van [eiseres] .
5.3 In deze zaak is in cassatie het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing zoals dat luidt sinds de inwerkingtreding op 1 maart 2017 van de regelgeving inzake digitaal procederen in vorderingszaken in cassatie (Besluit van 25 januari 2017, Stb. 2017, 16). De oproeping van [A] dient derhalve te geschieden op de voet van art. 30g Rv. Ingevolge art. 30g, laatste volzin, Rv is art. 112 Rv niet van toepassing op de oproeping van derden. Dit betekent dat de oproeping met de procesinleiding, de herstelprocesinleiding en het onderhavige arrest bij exploot dient te worden betekend, en dat dit niet kan geschieden door bezorging op andere wijze als bedoeld in art. 112 lid 1 Rv.
5.4 De oproeping op de voet van art. 30g Rv dient te geschieden binnen twee weken na heden. Daarbij dient aan [A] een uiterste datum voor verschijning te worden aangezegd. De Hoge Raad zal deze datum met overeenkomstige toepassing van art. 121 lid 2 Rv in verbinding met art. 30a lid 3, aanhef en onder c, Rv en art. 30g Rv bepalen op vier weken na heden (vgl. HR 20 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:649, NJ 2018/214, rov. 3.6).
6 Beslissing
De Hoge Raad: in de incidenten: verstaat dat het geding niet is geschorst; stelt [eiseres] in de gelegenheid om binnen twee weken na heden de procesinleiding, de herstelprocesinleiding en het onderhavige arrest bij exploot te betekenen aan [A] , en haar op te roepen om uiterlijk 20 juli 2018, niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad, in deze procedure te verschijnen, teneinde zich uit te laten over het verzoek van [eiseres] dat in de hoofdzaak wordt voortgeprocedeerd tegen [verweerster] pro se en [A] .
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren M.V. Polak, C.E. du Perron, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op 22 juni 2018.