Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2017:828 - Wederspannigheid: bewijs voor rechtmatige uitoefening bediening bij aanhouding ontbreekt - 8 mei 2017

Arrest

ECLI:NL:HR:2017:8288 mei 2017Deze uitspraak is in 3 latere zaken aangehaald

Rechtsgebieden

Essentie

Voor een veroordeling wegens wederspannigheid (art. 180 Sr) moet de rechtmatigheid van de ambtshandeling bewezen zijn. Als die handeling een aanhouding is voor een specifieke overtreding, moet uit het bewijs blijken dat de voorwaarden voor die overtreding waren vervuld.

Samenvatting feiten

De verdachte is door buitengewoon opsporingsambtenaren van de RET aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 73 van de Wet personenvervoer 2000. Tijdens deze aanhouding heeft de verdachte zich met geweld verzet, onder meer door te rukken, trekken en vechten. Als gevolg van dit verzet hebben twee opsporingsambtenaren lichamelijk letsel opgelopen, waaronder een gebroken handwortelbeentje en een gekneusde hand. Het Hof heeft dit verzet als wederspannigheid bewezenverklaard.

Cassatieberoep door

Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte.

Rechtsvraag

Was de bewezenverklaring voor wederspannigheid (art. 180 Sr) voldoende gemotiveerd, specifiek ten aanzien van het onderdeel dat de opsporingsambtenaren handelden 'in de rechtmatige uitoefening hunner bediening'? Meer specifiek: kon de rechtmatigheid van de aanhouding worden aangenomen als uit de bewijsmiddelen niet bleek dat aan de vereisten van de onderliggende overtreding (art. 73 Wet personenvervoer 2000), namelijk het geven van een aanwijzing, was voldaan?

Uitspraak Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat de opsporingsambtenaren handelden in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. De aanhouding was gebaseerd op art. 73 Wet personenvervoer 2000, maar er is geen bewijs dat een vereiste aanwijzing is gegeven. Zonder die aanwijzing is de grondslag voor de aanhouding niet bewezen, en daarmee evenmin de rechtmatigheid van de ambtshandeling. De Hoge Raad vernietigt het arrest op dit punt en verwijst de zaak terug.

Rechtsregel

Voor een bewezenverklaring van wederspannigheid (art. 180 Sr) is vereist dat de ambtenaar handelde in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Indien deze bediening bestaat uit een aanhouding wegens een specifieke verdenking, zoals overtreding van art. 73 Wet personenvervoer 2000, dan moet uit de bewijsmiddelen blijken dat aan de bestanddelen van dat specifieke delict (zoals het geven van een aanwijzing) is voldaan. Als dit niet uit de bewijsmiddelen volgt, kan de rechtmatigheid van de aanhouding niet worden vastgesteld en is de bewezenverklaring voor wederspannigheid ontoereikend gemotiveerd.

Belangrijke rechtsoverwegingen

De bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde kan niet zonder meer worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen. In het bijzonder kan uit de voor het bewijs gebezigde gedeelten van de processen-verbaal van de buitengewone opsporingsambtenaren niet volgen dat de rechtmatige uitoefening van de bediening bestond uit het aanhouden van de verdachte "op verdenking van het overtreden van art. 73 van de Wet Personenvervoer 2000 op heterdaad ontdekt", nu niet blijkt dat er een aanwijzing is gegeven in de zin van deze bepaling. De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd.

(r.o. 2.4)

Deze rechtsoverweging is cruciaal omdat het de directe koppeling illustreert tussen de rechtmatigheid van een ambtshandeling en de onderliggende wettelijke grondslag. Voor studenten is dit een essentieel inzicht in het delict 'wederspannigheid' (art. 180 Sr). Het laat zien dat de rechter de rechtmatigheid van het optreden van de ambtenaar vol moet toetsen. Als de tenlastelegging de rechtmatige uitoefening van de bediening specificeert (in casu: een aanhouding voor overtreding van art. 73 Wp2000), dan moet uit de bewijsmiddelen ook blijken dat aan de voorwaarden van die specifieke grondslag is voldaan.

Arrest inhoud

9 mei 2017

Strafkamer

nr. S 15/02975

CB/LBS

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 15 juni 2015, nummer 22/004173-12, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. 2. Beoordeling van het middel

2.1. Het middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring onder 1, voor zover inhoudende dat de opsporingsambtenaren "werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening" waren, ontoereikend heeft gemotiveerd.

2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat: "hij op 4 juni 2011 te Rotterdam toen de aldaar dienstdoende in uniform geklede [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en [verbalisant 3] en [verbalisant 4], allen buitengewoon opsporingsambtenaar in dienst van het vervoersbedrijf RET NV, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 73 van de Wet Personenvervoer 2000 op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig te rukken en te trekken in een richting tegengesteld als die waarin die opsporingsambtena(a)r(en) hem, verdachte, voerde (n) en wilde(n) voeren en met die opsporingsambtena(a)r(en) heeft gevochten, tengevolge waarvan de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] enig lichamelijk letsel (te weten [verbalisant 1] een gebroken handwortelbeentje en [verbalisant 2] een gekneusde hand en een bijtwond aan de rechteronderarm bekwamen."

2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: "1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 13 juni 2011 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL1700 2011168362-10. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als de op 13 juni 2011 afgelegde verklaring van [verbalisant 1]: Ik ben werkzaam als controleur openbaar vervoer bij RET. Op zaterdag 4 juni 2011 ben ik tijdens een controle betrokken geraakt bij een incident, waarbij een verdachte is aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Die avond hadden wij een controle op de tramhalte Molenvliet in Rotterdam-Lombardijen. De verdachte beledigde ons en verzette zich tijdens zijn aanhouding. Ik heb tijdens het incident een middenhandsbeentje in mijn linkerhand gebroken. Gedurende het verzet van de verdachte hield ik de rechterarm van de man vast. Dit in een poging om de verdachte onder controle te brengen. Tijdens het onder controle brengen ben ik ook nog gevallen, samen met de verdachte. Mijn opgezwollen hand was het gevolg van het verzet van de verdachte. 2. Een geschrift, zijnde een FARR-verklaring d.d. 4 juli 2011, opgemaakt en ondertekend door de arts M. Mulders Deze geneeskundige verklaring houdt onder meer in –zakelijk weergegeven-: als relaas van deze arts: Medische informatie/Letselbeschrijving [verbalisant 1], geboortedatum [geboortedatum]-1970. Objectieve bevindingen: Röntgenonderzoek liet breuk in buitenste handwortelbeentje in de linkerhand zien. Bijkomende gegevens: Er werd een gipsverband aangemeten. Genezingsduur: Tenminste 6 weken. 3. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 23 juni 2011 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL1700 2011187698-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als de op 23 juni 2011 afgelegde verklaring van [verbalisant 2]: Ik ben werkzaam als controleur openbaar vervoer bij RET. Op zaterdag 4 juni 2011 ben ik tijdens een controle betrokken geraakt bij een incident, waarbij een verdachte is aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Die avond hadden wij een controle op de tramhalte Molenvliet in Rotterdam-Lombardijen. De verdachte beledigde ons en verzette zich tijdens zijn aanhouding. Ik heb door het incident een pijnlijke linkerhand en rechteronderarm opgelopen. Mijn linkerhand is tijdens dit incident gekneusd. Gedurende het verzet van de verdachte hield ik de linkerarm van de man vast. Dit in een poging om de verdachte onder controle te brengen. Mijn opgezwollen linkerhand en.de pijn aan mijn rechteronderarm waren het gevolg van het verzet van de verdachte. Op politiebureau Zuidplein is mijn linkerhand en mijn rechteronderarm gezien door een politiearts. Deze stelde vast dat mijn linkerhand gekneusd was en dat de verwonding aan mijn rechteronderarm een bijtwond was. 4. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 23 juni 2011 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. PL1700 2011187694-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als de op 23 juni 2011 afgelegde verklaring van [verbalisant 3]: Ik ben werkzaam als controleur openbaar vervoer bij RET. Op zaterdag 4 juni 2011 ben ik tijdens een controle betrokken geraakt bij een incident, waarbij een verdachte is aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Die avond hadden wij een controle op de tramhalte Molenvliet in Rotterdam-Lombardijen. De verdachte beledigde ons en verzette zich tijdens zijn aanhouding. Hierbij heb ik een pijnlijke schouder opgelopen. De verdachte duwde mij vol in mijn rug, waardoor ik met mijn linkerschouder tegen een vasthoudstang van de tram botste. Toen de verdachte uiteindelijk is afgevoerd, merkte ik dat ik veel pijn in mijn schouder had. 5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juni 2011 van RET NV met nr. KJ4826-3. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als relaas van de betreffende (buitengewoon) opsporingsambtenaar [verbalisant 4]: Ik hoorde dat [verdachte] ineens verbaal agressief reageerde richting mij met de woorden: "jij bent een kanker Marokkaan" en "jij bent een grote lul". Ik zag dat [verdachte] ook in deze tram stapte en doorliep naar achteren. Ik stond achterin en zag dat [verdachte] collega [verbalisant 3] opzettelijk en met kracht een duw gaf in zijn rug. Ik voelde dat [verdachte] zich ging verzetten. Ik voelden namelijk dat [verdachte] zich los wilde trekken door met zijn armen hevig te gaan bewegen. Ik voelde dat ik [verdachte] niet onder controle kon houden en heb toen hulp gekregen van mijn collega's. 6. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juni 2011 van RET NV met nr. KJ4826-8. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als relaas van de betreffende (buitengewoon) opsporingsambtenaar [verbalisant 2]: Ik zag dat mijn collega [verbalisant 4] [verdachte] opnieuw vastpakte. Ik zag dat [verdachte] zich losrukte en ging staan. Ik heb hierop [verdachte] ook vastgepakt. Ik voelde dat [verdachte] zich hevig verzette. Dit deed [verdachte] door zich los te rukken en om zich heen te slaan, kennelijk met de bedoeling mij en mijn collega's opzettelijk te raken en een poging om zich te onttrekken aan zijn aanhouding. Tijdens de worsteling met [verdachte] voelde ik een hevige pijn in mijn linkerhand en linker onderarm. [verdachte] heeft mij enkele keren opzettelijk geraakt door het verzet wat hij op dat moment pleegde. Ik voelde onder andere de nagels van [verdachte] in mijn linkeronderarm en heb deze tijdens het verzet ook terug getrokken. 7. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juni 2011 van RET NV met nr. KJ4826-5. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -: als relaas van de betreffende (buitengewoon) opsporingsambtenaar [verbalisant 5]: Ik zag dat [verdachte] naar de achterkant van de tram liep. Ik zag dat [verdachte] naar mijn collega [verbalisant 3], die aan het controleren was, toeliep. Ik zag dat [verdachte] vol tegen de achterkant van [verbalisant 3] aan liep. Ik zag dat [verdachte] dit opzettelijk en met meer dan geringe kracht deed. Ik zag dat [verbalisant 3] door deze handeling van [verdachte] tegen een paal aanviel. Ik zag dat collega [verbalisant 1], die zich ook in de tram bevond, [verdachte] probeerde vast te pakken. Ik zag dat [verdachte] zich hiertegen verzette. Ik zag dat hij zich verzette door wild om zich heen te slaan. Ik zag dat [verbalisant 4] [verdachte] vastpakte. Ik zag dat [verdachte] zich ging verzetten door zich los te willen rukken en een andere richting op wilde gaan dan dat collega [verbalisant 4] wilde hebben. Ik zag dat collega [verbalisant 1] [verdachte] nu ook vastpakte. Ik zag ook dat collega [verbalisant 2] [verdachte] probeerde vast te pakken. Ik zag dat [verdachte] zich meer ging verzetten."

2.2.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 juni 2015 heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover hier van belang, het volgende in: "Voor wat er daarna is gebeurd, lopen de lezingen uiteen. Wat opvalt in het dossier is dat de aangiften van de RET-medewerkers grotendeels letterlijk dezelfde tekst weergeven. Deze tekst is dus niet uit het verhoor van ieder van de aangevers afzonderlijk afkomstig; er is een format voor gebruikt. Dit moet al grote vraagtekens plaatsen bij het gehalte van de waarheidsvinding in deze zaak. Verder is het belangrijkste objectieve bewijs, de camerabeelden van in de tram, opmerkelijk genoeg "gecrasht" op de harde schijf. De beelden, om welke [verdachte] vanaf zijn aanhouding heeft gevraagd, zijn dus voor niemand meer te zien en te beoordelen. Daarover zijn verschillende p-v's opgemaakt, laatstelijk een aanvullend p-v op verzoek van het Hof. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het feit dat de beelden niet tot bewijs van de waarheid kunnen dienen, er toe moet leiden dat de lezing van cliënt geloofwaardig is: de RET-medewerkers hebben niet rechtmatig opgetreden, zijn hun bevoegdheden te buiten gegaan en hebben zelf buiten proportioneel geweld jegens cliënt gepleegd. (...) De conclusie voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde moet volgens de verdediging zijn dat [verdachte] daarvan wordt vrijgesproken. Niet kan overtuigend worden bewezen dat hij art. 73 van de Wet personenvervoer heeft overtreden omdat niet kan komen vast te staan in welke volgorde de escalatie van de feiten heeft plaatsgevonden. Hierdoor is niet vast te stellen of aan hem duidelijk is gevorderd de tram te verlaten en of hem daartoe ook de gelegenheid is gegeven om dat zelf te doen. Overtuigender lezing is dat men direct aan hem is gaan trekken en met de handboeien klaar stond, dit is in elk geval niet uit te sluiten. Het ontbreken van het belangrijkste bewijsmiddel namelijk de beelden, moet in het voordeel van de lezing van de verdediging uitvallen."

2.2.4. Het Hof heeft hetgeen de raadsvrouwe heeft aangevoerd als volgt samengevat en verworpen: "De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit dat er geen camerabeelden voorhanden zijn die tot bewijs van de waarheid kunnen dienen, ertoe dient te leiden dat de lezing van de verdachte geloofwaardig moet worden geacht, zodat hij dient te worden vrij gesproken. Het hof is van oordeel dat dit standpunt geen steun vindt in het recht."

2.3. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van belang:

  • art. 180 Sr:

"Hij die zich met geweld of bedreiging met geweld verzet tegen een ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, of tegen personen die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verlenen, wordt als schuldig aan wederspannigheid gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie."

  • art. 73 Wet personenvervoer 2000:

"Een ieder is verplicht de aanwijzingen betreffende de orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang op te volgen die door of vanwege de vervoerder duidelijk kenbaar zijn gemaakt."

  • art. 101 Wet personenvervoer 2000 luidde ten tijde van het bewezenverklaarde feit:

"1. Niet naleving van de artikelen 70 tot en met 73, Alsmede - voor zover aangeduid als strafbare feiten - het bepaalde krachtens de artikelen 74, tweede lid, en 104, aanhef en onderdelen a en b, is een overtreding en wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie. 2. Indien de reiziger ten aanzien van wie door een ambtenaar of persoon, bedoeld in de artikelen 87 en 89, is vastgesteld dat hij in strijd handelt met de artikelen 70 of 71, niet voldoet aan de verplichting, bedoeld in artikel 92, worden de in het eerste lid bedoelde straffen verhoogd tot een hechtenis van ten hoogste vier maanden, onderscheidenlijk een geldboete van de derde categorie."

2.4. De bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde kan niet zonder meer worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen. In het bijzonder kan uit de voor het bewijs gebezigde gedeelten van de processen-verbaal van de buitengewone opsporingsambtenaren niet volgen dat de rechtmatige uitoefening van de bediening bestond uit het aanhouden van de verdachte "op verdenking van het overtreden van art. 73 van de Wet Personenvervoer 2000 op heterdaad ontdekt", nu niet blijkt dat er een aanwijzing is gegeven in de zin van deze bepaling. De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd.

2.5. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.

3 Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

4 Beslissing

De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan; verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 mei 2017.