Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2015:1753 - Hoge Raad - 25 juni 2015

Arrest

ECLI:NL:HR:2015:175325 juni 2015Deze uitspraak is in 8 latere zaken aangehaald

Arrest inhoud

26 juni 2015

Eerste Kamer

15/01500

EE

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[betrokkene],wonende te [woonplaats], VERZOEKSTER tot cassatie, advocaat: mr. G.E.M. Later,

t e g e n

OFFICIER VAN JUSTITIE VAN DE RECHTBANK DEN HAAG,zetelende te ’s-Gravenhage, VERWEERDER in cassatie, niet verschenen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1 Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/09/479726/FA RK 14/010034 van de rechtbank Den Haag van 30 december 2014. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Den Haag.

3 Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) Op 18 december 2014 heeft de (waarnemend) burgemeester van Den Haag op de voet van art. 20 Wet Bopz last gegeven tot inbewaringstelling van betrokkene. (ii) Betrokkene is vervolgens opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. (iii) Op 22 december 2014 heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling te verlenen. Bij het verzoekschrift was onder meer een geneeskundige verklaring gevoegd, op 18 december 2014 opgemaakt en ondertekend door de arts in opleiding tot specialist (AIOS) [A]. (iv) De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 30 december 2014. Zij heeft betrokkene en haar advocaat gehoord alsmede de behandelend psychiater Slagter.

3.2 De rechtbank heeft de verzochte machtiging verleend. Zij heeft het namens betrokkene gevoerde verweer dat de geneeskundige verklaring niet aan de eisen voldoet omdat deze is opgemaakt en ondertekend door een AIOS en niet door een psychiater, verworpen. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen. Betrokkene is op 18 december 2014 om 18.00 uur onderzocht door de AIOS en op 19 december 2014 tussen 10.00 en 11.00 uur door de bij de mondelinge behandeling aanwezige psychiater. Deze heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij de inhoud van de geneeskundige verklaring van de AIOS bevestigt. De rechtbank is van oordeel dat het aanvankelijke gebrek (geneeskundige verklaring door AIOS) door de aanvullende verklaring van de psychiater is verholpen.

3.3 Onderdeel I klaagt dat de rechtbank heeft gehandeld in strijd met art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM, omdat zij de verzochte machtiging heeft verleend terwijl niet is voldaan aan het in die bepaling neergelegde vereiste dat betrokkene is onderzocht door een niet bij de behandeling betrokken psychiater.

3.4 Het beroep is gericht tegen een beschikking op een verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in art. 27 Wet Bopz. Ingevolge art. 29 lid 5 Wet Bopz staat tegen deze beschikking geen gewoon rechtsmiddel open. Onderdeel I klaagt evenwel over het niet in acht nemen van een essentiële waarborg voor het grondrecht op vrijheid, in die zin dat niemand van zijn vrijheid mag worden beroofd buiten de gevallen bij of krachtens de wet bepaald – te weten: de waarborg dat betrokkene is onderzocht door een niet bij de behandeling betrokken psychiater – zodat grond bestaat voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod van art. 29 lid 5 Wet Bopz. Betrokkene is derhalve ontvankelijk in haar cassatieberoep (vgl. HR 26 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD4375, NJ 2008/607, en HR 17 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2985, NJ 2014/472).

3.5.1 Bij een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling dient ingevolge art. 27 lid 2 Wet Bopz een geneeskundige verklaring als bedoeld in art. 21 Wet Bopz te worden overgelegd. In een geval waarin de inbewaringstelling is gelast op basis van een schriftelijke verklaring van een arts die geen psychiater is, brengt de bepaling van art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM mee dat de rechter, onverminderd het bepaalde in art. 29 lid 2 Wet Bopz, een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling slechts mag verlenen na te hebben kennisgenomen van een schriftelijke – dan wel ter zitting mondeling afgelegde en in het proces-verbaal van de zitting te vermelden – verklaring van een niet-behandelend psychiater die persoonlijk de betrokkene na diens inbewaringstelling heeft onderzocht (HR 26 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD4375, NJ 2008/607).

3.5.2 Uit de bestreden beschikking blijkt dat de psychiater Slagter, die betrokkene na de inbewaringstelling heeft onderzocht, de behandelend psychiater van betrokkene is. De rechtbank heeft derhalve het hiervoor in 3.5.1 weergegeven vereiste miskend. Het onderdeel slaagt dus.

3.6 Onderdeel II behoeft geen behandeling.

4 Beslissing

De Hoge Raad: vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 30 december 2014; verwijst het geding naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.

Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 26 juni 2015.