Arrest inhoud

5 januari 2010

Strafkamer

nr. 08/00570

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 november 2007, nummer 20/004861-06, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.J.J. Kreutzkamp, advocaat te Valkenburg aan de Geul, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2. Beoordeling van het middel

2.1. In de eerste plaats klaagt het middel over de bewijsvoering ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit.

2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard, dat:

"hij op 10 september 2005 in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], heeft geduwd, waardoor deze pijn heeft ondervonden."

2.2.2. Het bestreden arrest houdt ten aanzien van die bewezenverklaring het volgende in:

"Het hof acht op grond van de aangifte van het slachtoffer(1), de bekennende verklaring van verdachte(2,3) en het relaas van de verbalisant verbalisant 1 wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 (...) ten laste gelegde heeft begaan, (...)

1 Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van de politie Regio Limburg Zuid, district Sittard, proces-verbaalnummer 2005120202-01, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie, d.d. 10 september 2005, pag. 1-2, inhoudende - voor zover van belang - de verklaring van aangeeftster [slachtoffer].

2 Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van de politie Regio Limburg Zuid, district Sittard, proces-verbaalnummer 2005120202-5, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 2], agent van politie, d.d. 10 september 2005, pag. 2, inhoudende - voor zover van belang - de verklaring van verdachte.

3 Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 19 oktober 2007, inhoudende - voor zover van belang - de verklaring van verdachte.

4 Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van de politie Regio Limburg Zuid, district Sittard, proces-verbaalnummer 2005120202-01, opgemaakt in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], brigadier van politie, d.d. 10 september 2005, pag. 3, inhoudende - voor zover van belang - het relaas van voornoemde verbalisant."

2.2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 oktober 2007 houdt in dat de raadsman van de verdachte aldaar onder meer heeft aangevoerd:

"Verdachte is ten aanzien van de mishandeling ten onrechte veroordeeld. (...)

De verdediging bepleit vrijspraak voor de ten laste gelegde mishandeling."

2.2.4. Art. 359, derde lid, Sv luidt:

"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."

2.2.5. Uit de bewoordingen van art. 359, derde lid, Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. Het (kennelijke) oordeel van het Hof dat in het onderhavige geval kon worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv, is nu de raadsman blijkens het onder 2.2.3 weergegevene vrijspraak heeft bepleit, derhalve onjuist. De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd.

2.2.6. De klacht is gegrond.

2.3.1. In de tweede plaats klaagt het middel dat het Hof het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging heeft verworpen.

2.3.2. Aan de verdachte is onder 2 tenlastegelegd dat:

"hij op of omstreeks 10 september 2005 in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk beledigend [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd het woord "stasihoer", althans een woord van gelijke beledigende aard en/of strekking."

2.3.3. Het Hof heeft het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging als volgt weergegeven en verworpen:

"Van de zijde van de verdachte is met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard, omdat belediging blijkens artikel 269 van het Wetboek van Strafrecht niet wordt vervolgd dan op klacht van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd en dat van een zodanige klacht niet is gebleken.

Het hof overweegt als volgt.

In het dossier bevindt zich geen expliciete klacht van het slachtoffer. Het hof heeft echter - gelet op de aangifte van [slachtoffer] en gelet op het feit dat zij overeenkomstig artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering beklag heeft gedaan tegen de niet vervolging van het feit - een duidelijke vervolgingswens vastgesteld bij het slachtoffer. Hiermee is voldoende komen vast te staan dat het slachtoffer ten tijde van de aangifte en de periode hierna de bedoeling had dat er een vervolging tegen verdachte zou worden ingesteld. Om die reden treft het verweer geen doel."

2.3.4. Art. 269 Sr luidt:

"Belediging, strafbaar krachtens deze titel, wordt niet vervolgd dan op klacht van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd, behalve in de gevallen voorzien in artikel 267, aanhef en onder 1° en 2°."

2.3.5. Het Hof heeft mede uit de omstandigheid dat de aangeefster beklag als bedoeld in art. 12 Sv heeft gedaan, afgeleid dat zij de bedoeling had dat een vervolging tegen de verdachte zou worden ingesteld. Hierin ligt besloten dat het Hof heeft geoordeeld dat zij een klacht in de zin van art. 164, eerste lid, Sv heeft gedaan. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

2.3.6. De tweede klacht faalt.

3. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 januari 2010.