Arrest inhoud

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 juni 1986 in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, wonende te [woonplaats].

Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid medebrengt.

In het bijzonder zijn de artt. 13 a Opiumwet jo. 36 c Sr. jo. 359, 415 Sv. geschonden doordien het Hof, het vonnis onder aanvulling van de gegeven motivering tot onttrekking aan het verkeer heeft bevestigd, doch deze aanvulling vermag niet te verhelpen dat de motivering van de onttrekking aan het verkeer van respectievelijk 1 papiertje 0,04 wit poeder (cocaïne) en 1 plastic zakje 9,6 gram gedroogde plantendelen (hashish) nog steeds onvoldoende is.

‘s-Hofs arrest is in zoverre niet voldoende met redenen omkleed.

Toelichting

Het Hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep met dien verstande dat het Hof overweegt dat de inbeslaggenomen cocaïne en hashish respectievelijke middelen zijn als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, die op grond van artikel 13 a van die wet en de artikelen 33 b en 36 b van het Wetboek van Strafrecht worden onttrokken aan het verkeer.

te Amsterdam op 13 november 1984 opzettelijk heeft verkocht ongeveer 100 gram cocaïne, een middel als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub d van de Opiumwet, vermeld op de bij deze wet behorende lijst I;

dat de inbeslaggenomen cocaïne en hashish respektievelijk middelen zijn als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, die op grond van artikel 13a van die wet en de artikelen 33b en 36b van het Wetboek van Strafrecht worden onttrokken aan het verkeer.

5.2 In aanmerking genomen

Dit arrest is gewezen door de vice-president Bronkhorst als voorzitter, en de raadsheren De Waard, Jeukens, Mout en Keijzer, in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder, en uitgesproken op 24 november 1987. Mr. Bronkhorst is niet in staat dit arrest te ondertekenen.