Arrest inhoud

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 december 1985 in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te 's-Gravenhage.

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Mr. G. Spong, advocaat te 's-Gravenhage, het navolgende middel van cassatie voorgesteld:

Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid medebrengt.

In het bijzonder zijn de artt. 359 lid 5, 415 Sv. geschonden doordien het Hof het vonnis van de Politierechter bevestigende – ten onrechte — niet heeft gemotiveerd waarom de proeftijd als bedoeld in art. 14 b Sr. op twee jaar moest worden gesteld. Op grond hiervan is de motivering niet naar behoren met redenen omkleed.

TOELICHTING

De Advocaat-Generaal Meijers heeft als volgt geconcludeerd tot verwerping van het beroep:

De stelling van het middel is dat de rechter ingevolge het bepaalde in het vijfde lid van artikel 359 Sv. gehouden is bij de oplegging van een geheel of gedeeltelijk voorwaardelijke straf ook de redenen op te geven die tot het bepalen van de duur van de proeftijd, als in de uitspraak bepaald, hebben geleid.

Het is, meen ik, niet verrassend dat noch de parlementaire geschiedenis van de Wet vermogenssancties (Wet van 31 maart 1983, S. 153) noch de rechtspraak steun voor deze opvatting bieden. De proeftijd zelf is geen straf of maatregel, bedoeld in artikel 359, lid 5 Sv.; zij bepaalt het tijdstip tot welk de niet-nakoming van de algemene of de bijzondere voorwaarden, bedoeld in artt. 14a, lid 1 en 14c Sr. (voor meerderjarigen) en artikel 77z, lid 2 Sr. (voor minderjarigen), tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf kan leiden.

Daarom strekt het voorschrift van artikel 359, lid 5 Sv. zich niet uit tot de aan een ‘’voorwaardelijke veroordeling’’ verbonden proeftijd.

Dit arrest is gewezen door de vice-president Van der Ven als voorzitter, en de raadsheren Jeukens en Davids, in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder, en uitgesproken op 3 februari 1987. De griffier is buiten staat dit arrest te tekenen.