Artikel 415 (Procedure hoger beroep gerechtshof)
1. Behoudens de volgende artikelen van deze titel, zijn de artikelen 268 tot en met 314, 315 tot en met 353 en 356 tot en met 366a op het rechtsgeding voor het gerechtshof van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in afwijking van het tweede lid van artikel 365a aanvulling ook plaats vindt indien het cassatieberoep meer dan drie maanden na de dag van de uitspraak is ingesteld of sprake is van een hoger beroep als bedoeld in artikel 410a, eerste lid.
2. Het gerechtshof richt het onderzoek ter terechtzitting op de bezwaren die door de verdachte en het openbaar ministerie worden ingebracht tegen het vonnis, in eerste aanleg gewezen, en op hetgeen overigens nodig is.
3. De artikelen 51a, 51aa, eerste lid, 51ac, tweede en vierde tot en met zesde lid, 51b, 51c, 51ca, 51d en 51h, 258, zesde lid en 260, eerste en tweede lid, zijn op het rechtsgeding voor het gerechtshof van overeenkomstige toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. Behoudens de volgende artikelen van deze titel, zijn de artikelen 268 tot en met 314, 315 tot en met 353 en 356 tot en met 366a op het rechtsgeding voor het gerechtshof van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in afwijking van het tweede lid van artikel 365a aanvulling ook plaats vindt indien het cassatieberoep meer dan drie maanden na de dag van de uitspraak is ingesteld of sprake is van een hoger beroep als bedoeld in artikel 410a, eerste lid.
Dit betekent letterlijk: Met uitzondering van (behoudens) de artikelen die hierna in deze titel volgen, zijn de artikelen 268 tot en met 314, 315 tot en met 353, en 356 tot en met 366a op een vergelijkbare manier (van overeenkomstige toepassing) geldig voor de rechtszaak (het rechtsgeding) bij het gerechtshof. Hierbij geldt dat, in afwijking van wat in het tweede lid van artikel 365a staat, aanvulling ook plaatsvindt als het cassatieberoep meer dan drie maanden na de dag van de uitspraak is ingesteld, of als er sprake is van een hoger beroep zoals bedoeld in artikel 410a, eerste lid.
2. Het gerechtshof richt het onderzoek ter terechtzitting op de bezwaren die door de verdachte en het openbaar ministerie worden ingebracht tegen het vonnis, in eerste aanleg gewezen, en op hetgeen overigens nodig is.
Dit betekent letterlijk: Het gerechtshof zal tijdens de zitting (ter terechtzitting) het onderzoek voornamelijk richten op de bezwaren die de verdachte en het openbaar ministerie naar voren brengen (inbrengen) tegen het vonnis dat in de eerdere behandeling van de zaak (in eerste aanleg gewezen) is uitgesproken. Daarnaast zal het onderzoek zich richten op al het andere dat verder nodig is (hetgeen overigens nodig is).
3. De artikelen 51a, 51aa, eerste lid, 51ac, tweede en vierde tot en met zesde lid, 51b, 51c, 51ca, 51d en 51h, 258, zesde lid en 260, eerste en tweede lid, zijn op het rechtsgeding voor het gerechtshof van overeenkomstige toepassing.
Dit betekent letterlijk: De genoemde artikelen, namelijk 51a, het eerste lid van 51aa, het tweede en vierde tot en met zesde lid van 51ac, 51b, 51c, 51ca, 51d en 51h, alsmede het zesde lid van artikel 258, en het eerste en tweede lid van artikel 260, zijn op een vergelijkbare manier (van overeenkomstige toepassing) geldig voor de rechtszaak (het rechtsgeding) bij het gerechtshof.