ECLI:NL:HR:1983:AG4542
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [plaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: Mr. E. Grabandt,
tegen
[de man],
wonende te [plaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: Jhr.Mr. J.L.R.A. Huydecoper.
Op 19 december 1980 heeft verweerder in cassatie - hierna de man - zich gewend tot de Rechtbank te Alkmaar met het verzoek, met wijziging van een beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 oktober 1977, het bedrag hetwelk de man als uitkering voor het levensonderhoud van zijn voormalige echtgenote, verzoekster tot cassatie - hierna de vrouw - zal hebben te betalen, nader vast te stellen op f 2.500, -- per maand met ingang van 1 juni 1981, f 1.500, -- per maand met ingang van 1 juni 1982 en nihil met ingang van 1 juni 1983.
Nadat de vrouw tegen die vordering verweer had gevoerd, heeft de Rechtbank bij beschikking van 18 september 1981, met wijziging van voormelde beschikking van het Gerechtshof, die uitkering met ingang van 18 september 1981 nader bepaald op f 3.000, -- per maand.
Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, waarna de vrouw incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.
Bij beschikking van 31 maart 1982 heeft het Hof in het principaal appel de beschikking van de Rechtbank vernietigd en de bijdrage die de man zal betalen voor het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 31 maart 1982 bepaald op f 2.000, -- per maand, en het incidenteel appel afgewezen.
De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.
3.1 Een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud kan - behoudens het in het tweede lid van art. 1:401 BW bedoelde geval - nadien slechts door de rechter worden gewijzigd indien aannemelijk is dat een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat in de draagkracht van de alimentatieplichtige en/of in de behoeften van de alimentatiegerechtigde zich ten opzichte van de toestand ten tijde van de eerdere uitspraak, een wijziging heeft voorgedaan die noopt tot wijziging van de uitkering in de zin als verzocht.
Indien de vraag of zich een zodanige wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan op zichzelf een onderwerp van debat tussen partijen heeft uitgemaakt, moet aan de motivering van een beslissing tot wijziging van de alimentatie de eis worden gesteld dat daarin inzicht wordt gegeven in de gedachtengang die de rechter heeft geleid tot zijn oordeel dat voor toepassing van art. 1:401 grond bestaat.
3.2 Het hiervoor overwogene brengt mee dat gegrond is de in het tweede onderdeel van het middel vervatte klacht, inhoudende dat het Hof in zijn motiveringsplicht is tekort geschoten door zonder enige beschouwing voorbij te gaan aan de stelling, door de vrouw aan haar grief in het incidenteel appel ten grondslag gelegd dat, behalve de door de man gestelde, draagkracht verminderende, wijzigingen van omstandigheden - waarvan de vrouw de relevantie voor de bepaling van 's mans draagkracht in het principaal appel had betwist - zich andere, in het request gespecificeerde, wijzigingen hebben voorgedaan, welke de draagkracht van de man juist hebben vergroot, zodat per saldo niet kan worden gesproken van een wijziging in de omstandigheden welke grond kan geven aan een wijziging van de uitkering in de door de man voorgestane zin.
3.3 De in het vierde onderdeel vervatte motiveringsklacht is eveneens gegrond. Kennelijk heeft het Hof als omstandigheid welke de draagkracht van de man bepaalt mede in aanmerking genomen de door deze voor een door hem afgesloten lijfrente-overeenkomst verschuldigde premie welke telkens gelijk is aan het premiebedrag dat voor het desbetreffende jaar maximaal fiscaal aftrekbaar is. De. Rechtbank had die premies buiten beschouwing gelaten op grond van haar oordeel dat "het betalen van lijfrentepremies - afgezien van de daarin verdisconteerde risicopremie - een wijze van vermogensvorming is". Op de tegen die beslissing gerichte grief van de man heeft de vrouw in haar verweerschrift in hoger beroep het oordeel van de Rechtbank verdedigd. Aan het uitvoerige betoog van de vrouw op dit voor de draagkracht van de man belangrijke punt is het Hof zonder enige motivering voorbijgegaan. De bestreden uitspraak is ook in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Het derde onderdeel richt zich tevergeefs tegen een feitelijke vaststelling in de bestreden beschikking welke in het licht van de gedingstukken - in het bijzonder in het licht van hetgeen als verklaring van de vrouw is opgenomen in het proces-verbaal van 's Hofs terechtzitting van 24 februari 1982 - niet onbegrijpelijk is.
De gegrondbevinding van het tweede en vierde onderdeel moet leiden tot vernietiging van 's Hofs beschikking en verwijzing, in verband waarmee het eerste onderdeel geen bespreking behoeft.
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het Hof te Amsterdam van 31 maart 1982;
verwijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar het Hof te 's-Gravenhage;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat elk der partijen de eigen kosten draagt;
verleent de vrouw vergunning om in cassatie kosteloos te procederen.
Deze beschikking is gewezen door de vice-president Drion als voorzitter, en de raadsheren Haardt, Martens, Van den Blink en Verburgh, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president Ras op 4 februari 1983.