ECLI:NL:GHDHA:2025:1932 - Hof Den Haag: Dexia aansprakelijk voor advisering door tussenpersoon zonder vergunning - 23 september 2025
Arrest
Essentie
Het hof oordeelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door effectenleaseovereenkomsten aan te gaan via tussenpersonen die zonder vergunning adviseerden. Dexia wist of behoorde te weten van deze advisering. Een beroep op verjaring faalt en een beroep op eigen schuld van de afnemer wordt uitgesloten.
Formele relaties
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.348.990/01 Zaaknummer rechtbank: : 10937670 EL 24-1
Arrest van 23 september 2025
in de zaak van
Dexia Nederland B.V., gevestigd in Amsterdam, appellante, hierna te noemen: Dexia, advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudende in Amsterdam,
tegen
1 [geïntimeerde 1] , en
2.[geïntimeerde 2], wonende in [woonplaats 1] , respectievelijk [woonplaats 2] , geïntimeerden, hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerde 1] c.s., advocaat: mr. J.B. Maliepaard, kantoorhoudende in Rotterdam.
1 De procedure in eerste aanleg
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 17 oktober 2024 (hierna: het bestreden vonnis).
2 De procedure in hoger beroep
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
2.2. Het hof heeft een datum bepaald voor arrest. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3 De kern van de zaak
3.1. Deze zaak gaat over effectenleaseovereenkomsten, tot stand gekomen tussen Dexia en [geïntimeerde 1] c.s. via twee tussenpersonen (Spaar Select en Financiële Advies Federatie). Aan de orde is de vraag of [geïntimeerde 1] c.s. is geadviseerd door tussenpersonen die niet de daarvoor vereiste vergunning hadden, terwijl Dexia dat wist, dan wel behoorde te weten. Als deze tussenpersonen bij de totstandkoming van de overeenkomsten waarbij zij respectievelijk betrokken waren, beleggingsadvies hebben gegeven en Dexia dat wist, dan wel behoorde te weten, heeft Dexia onrechtmatig gehandeld en moet zij de volledige schade van [geïntimeerde 1] c.s. vergoeden.
3.2. [geïntimeerde 1] c.s. heeft, samengevat, gevorderd dat de kantonrechter voor recht verklaart dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld of toerekenbaar is tekortgeschoten tegenover [geïntimeerde 1] c.s., dat [geïntimeerde 1] c.s. daardoor schade heeft geleden. Verder heeft [geïntimeerde 1] c.s. gevorderd dat Dexia wordt veroordeeld om de schade die [geïntimeerde 1] c.s. heeft geleden te vergoeden en om aan [geïntimeerde 1] c.s. al hetgeen [geïntimeerde 1] c.s. aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten te voldoen, en buitengerechtelijke kosten te betalen, alles te vermeerderen met de wettelijke rente. Dexia heeft een tegenvordering ingesteld en gevorderd dat de kantonrechter voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [geïntimeerde 1] c.s. verschuldigd is. De kantonrechter heeft – kort gezegd – deze vorderingen van [geïntimeerde 1] c.s. toegewezen en de tegenvordering van Dexia afgewezen.
4 De beoordeling
4.1. Het hof verwijst naar het bestreden vonnis voor de feiten die de kantonrechter daarin heeft vastgesteld in paragraaf 2 (De feiten). Deze feiten zijn niet bestreden, zodat ze ook in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
4.2. In hoger beroep heeft Dexia grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis, en tot het alsnog toewijzen van haar vordering en het afwijzen van die van [geïntimeerde 1] c.s.
4.3. [geïntimeerde 1] c.s. heeft geconcludeerd tot – zakelijk weergegeven – bekrachtiging van het bestreden vonnis, en afwijzing van de vordering van Dexia.
Verjaring
4.4. Het beroep van Dexia op verjaring van de vordering van [geïntimeerde 1] c.s. gaat niet op. De vordering van [geïntimeerde 1] c.s. is gebaseerd op een onrechtmatige daad van Dexia. Deze vordering verjaart door verloop van vijf jaren vanaf het moment waarop [geïntimeerde 1] c.s. daadwerkelijk bekend is geworden met de schade en de aansprakelijke persoon (art. 3:310 lid 1 BW), in dit geval ten tijde van de hierna genoemde sommatiebrief. De verjaring kan worden gestuit door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht voorbehoudt (art. 3:317 lid 1 BW). Voor het antwoord op de vraag of een schriftelijke mededeling voldoet aan de vereisten voor een stuitingshandeling is beslissend of sprake is van een voldoende duidelijke waarschuwing aan Dexia dat zij er, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, rekening mee moet houden dat zij de beschikking houdt over haar gegevens en bewijsmateriaal, opdat zij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door [geïntimeerde 1] c.s. ingestelde vordering kan verweren. Of de schriftelijke mededeling voldoet hangt niet alleen af van de inhoud van de mededeling, maar ook van de context waarin deze werd gedaan en de overige omstandigheden van het geval. Anders dan Dexia lijkt te betogen, kan aan een mededeling als bedoeld in art. 3:317 lid 1 BW niet de eis worden gesteld dat daarin een precieze feitelijke en juridische inkleding wordt gegeven waarop het vorderingsrecht zijn grondslag vindt.
4.5. [geïntimeerde 1] c.s. heeft Dexia op 15 december 2005 een (eerste) sommatiebrief gestuurd. In die sommatiebrief heeft [geïntimeerde 1] c.s. zich onder meer beroepen op art. 6:162 BW (onrechtmatige daad) en heeft [geïntimeerde 1] c.s. Dexia gesommeerd om alle door [geïntimeerde 1] c.s. onder de effectenleaseovereenkomsten betaalde bedragen terug te betalen. Vervolgens heeft de gemachtigde van [geïntimeerde 1] c.s. met uitzondering van één periode telkens binnen een termijn van vijf jaar een nieuwe stuitingsbrief aan Dexia gezonden. De door [geïntimeerde 1] c.s. genoemde stuitingsbrief uit 2009 is niet overgelegd, maar er gaat eveneens stuitende werking uit van de opt-out verklaring van [geïntimeerde 1] c.s. (art. 7:907 lid 5 (oud)) BW. Daarmee heeft de gemachtigde van [geïntimeerde 1] c.s. telkens binnen een termijn van vijf jaar een nieuwe stuitingsbrief aan Dexia gezonden, of op andere wijze gestuit.
4.6. Gelet op de inhoud van de sommatiebrieven en de context waarin deze aan Dexia zijn gestuurd, moet het Dexia duidelijk zijn geweest dat zij rekening moest houden met de mogelijkheid dat de vordering van [geïntimeerde 1] c.s. alsnog geldend gemaakt zou worden. Ook moet het Dexia duidelijk zijn geweest tegen welke (toekomstige) vordering van [geïntimeerde 1] c.s. zij zich in dat geval zou moeten verweren. In de sommatiebrieven staat immers welke verwijten [geïntimeerde 1] c.s. Dexia maakt ter zake de effectenleaseovereenkomsten. Dit alles betekent dat met de hiervoor genoemde brieven en de opt-out verklaring de verjaring van de vordering van [geïntimeerde 1] c.s. steeds tijdig is gestuit.
4.7. Voor zover Dexia nog stelt dat de vordering is gebaseerd op de schending van art. 41 Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (hierna: ‘NR 1999’) en dat deze vordering wel is verjaard, gaat dat verweer niet op. De vordering van [geïntimeerde 1] c.s. is gegrond op art. 6:162 BW. Het feit dat [geïntimeerde 1] c.s. aanvoert dat Dexia een wettelijke plicht heeft geschonden, namelijk art. 41 NR 1999, betekent niet dat er sprake is van een van de onrechtmatige daad-grondslag te onderscheiden vordering gegrond op art. 41 NR 1999. Voor het stuiten van de vordering op grond van onrechtmatige daad was het niet nodig dat [geïntimeerde 1] c.s. ook expliciet in zijn stuitingsberichten vermeldde dat hij Dexia onrechtmatig handelen verweet specifiek (ook) op grond van art. 41 NR 1999.
Juridisch kader
4.8. Dexia handelt als aanbieder van een effectenleaseovereenkomst ten opzichte van [geïntimeerde 1] c.s. onrechtmatig indien voorafgaand aan de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten met [geïntimeerde 1] c.s. (a) een cliëntenremisier tevens als financieel adviseur is opgetreden zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, en (b) Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn. Daadwerkelijke (subjectieve) bekendheid van Dexia met de advisering aan [geïntimeerde 1] c.s. is dus niet vereist. Vast staat dat bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten met [geïntimeerde 1] c.s. Spaar Select en Financiële Advies Federatie als cliëntenremisiers zijn betrokken en dat deze niet beschikten over een vergunning om te adviseren. Het hof moet beoordelen of in dit geval is voldaan aan de hiervoor onder (a) en (b) genoemde vereisten met betrekking tot ‘advisering’ en ‘wetenschap’. Is dat het geval, dan heeft Dexia onrechtmatig gehandeld en is zij schadeplichtig. Verder geldt in dat geval dat een beroep van Dexia op eigen schuld van de afnemer geen succes heeft, omdat de billijkheid in een dergelijk geval in beginsel eist dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. De inhoud van het advies van de cliëntenremisiers of een eventueel eigen inzicht van de afnemer in het af te nemen effectenleaseproduct is ook niet meer van belang.
Advisering
4.9. Er is sprake van niet-toegestane advisering indien een tussenpersoon in het kader van zijn beroep of bedrijf aan een afnemer een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of een ander specifiek financieel product. Voor de beoordeling of sprake is van een dergelijke gepersonaliseerde aanbeveling is vereist, maar ook voldoende, dat een effectenleaseproduct is voorgesteld als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer. Voor de beoordeling of de tussenpersonen een aanbeveling hebben gedaan die berust op een afweging van persoonlijke omstandigheden van de afnemer is van belang of de tussenpersonen al dan niet:
Maar ook als deze omstandigheden in een concreet geval niet worden vastgesteld, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersonen een gepersonaliseerde aanbeveling hebben gedaan, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer. Hoewel een zodanige, niet op een afweging van persoonlijke omstandigheden berustende aanprijzing onder omstandigheden mogelijk ook als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd, gaat een tussenpersoon daarmee niettemin de reikwijdte van zijn vrijstelling te buiten.
4.10. [geïntimeerde 1] c.s. heeft onder “De feitelijke gang van zaken” in het eerste processtuk van [geïntimeerde 1] c.s. in eerste aanleg een concrete uiteenzetting gegeven van de wijze waarop Spaar Select en Financiële Advies Federatie in dit geval hebben bemiddeld bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten. De stellingen van [geïntimeerde 1] c.s. komen, samengevat, op het volgende neer. [geïntimeerde 1] c.s. werd in 2001 telefonisch benaderd door een medewerker van Financiële Advies Federatie met de vraag of hij interesse had in een vrijblijvend adviesgesprek met een financieel adviseur. Naar aanleiding van dit gesprek hebben meerdere huisbezoeken plaatsgevonden. Tijdens het eerste huisbezoek heeft een met naam genoemde medewerker van Financiële Advies Federatie geïnformeerd naar de financiële situatie en financiële wensen van [geïntimeerde 1] c.s. Ook heeft de medewerker gekeken naar de pensioensituatie en een spaarplan van [geïntimeerde 1] c.s. [geïntimeerde 1] c.s. had de wens om de studie van hun kind te bekostigen en een buffer op te bouwen voor mogelijke aankomende kosten van meubilair en de apparatuur in zijn woning. Na een beoordeling van de beschikbare middelen van [geïntimeerde 1] c.s. is [geïntimeerde 1] c.s. door de medewerker van Financiële Advies Federatie geadviseerd om tweemaal een specifiek effectenleaseproduct van Dexia af te nemen.
4.11. Later in het jaar 2001 is [geïntimeerde 1] c.s. benaderd door Spaar Select om een financieel adviesgesprek bij [geïntimeerde 1] c.s. thuis te houden. Tijdens een huisbezoek heeft een met naam genoemde medewerker van Spaar Select geïnformeerd naar de financiële situatie en financiële wensen van [geïntimeerde 1] c.s. Daarbij zijn onder meer zijn spaargeld, salaris, hypotheek en de eerder met Dexia afgesloten overeenkomsten aan de orde gekomen. Voorts is besproken dat [geïntimeerde 1] c.s. (extra) vermogen wenste op te bouwen op de middellange termijn. De medewerker van de tussenpersoon adviseerde een specifiek effectenleaseproduct van Dexia af te nemen. Volgens de medewerkers van Spaar Select en Financiële Advies Federatie waren de geadviseerde effectenleaseproducten geschikt voor de betreffende situatie van [geïntimeerde 1] c.s. [geïntimeerde 1] c.s. heeft op het advies van de medewerkers van de tussenpersonen vertrouwd en heeft dit advies steeds opgevolgd. Vervolgens is [geïntimeerde 1] c.s. de effectenleaseovereenkomsten aangegaan, aldus [geïntimeerde 1] c.s.
4.12. Dexia heeft de stellingen over wat feitelijk tussen [geïntimeerde 1] c.s. en de betrokken tussenpersonen is voorgevallen bij gebrek aan wetenschap betwist, omdat Dexia niet bij de advisering door de tussenpersonen aan [geïntimeerde 1] c.s. betrokken is geweest. Deze omstandigheid brengt volgens Dexia mee, dat van haar niet kan worden gevergd haar stellingen en de betwisting van de stellingen van [geïntimeerde 1] c.s. nader te motiveren. Dexia voert verder aan dat de stellingen van [geïntimeerde 1] c.s. niet juist en niet voldoende concreet zijn. Dexia wijst er in dat verband op dat het gaat om herinneringen van [geïntimeerde 1] c.s. aan gebeurtenissen die zich meer dan twintig jaar geleden afgespeeld hebben. Dexia stelt dat het onjuist is dat tussenpersonen altijd een gepersonaliseerde aanbeveling deden, omdat niet is vastgesteld dat zij altijd een vaste werkwijze hanteerden die is aan te merken als het doen van een gepersonaliseerde aanbeveling. Volgens Dexia is er juist genoeg jurisprudentie voorhanden waaruit volgt dat tussenpersonen in veel gevallen niet vergunningplichtig adviseerden en daarom bestaat ook in dit geval de mogelijkheid dat niet vergunningplichtig is geadviseerd. Tot slot betoogt Dexia dat uit de stellingen van [geïntimeerde 1] c.s. niet volgt dat de tussenpersonen een aanbeveling hebben gedaan die zij als geschikt voor [geïntimeerde 1] c.s. hebben voorgesteld en die berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van [geïntimeerde 1] c.s.
4.13. Het hof overweegt als volgt. In de vele andere procedures die Dexia over de effectenleaseproblematiek heeft gevoerd, zijn stukken in het geding gebracht waaruit duidelijk is geworden dat Dexia voor de distributie van haar effectenleaseproducten op grote schaal tussenpersonen heeft ingezet. Ook in deze procedure heeft [geïntimeerde 1] c.s. deze stukken (deels) overgelegd. Dexia maakte gebruik van tussenpersonen juist omdat die hun cliënten zouden kunnen adviseren een effectenleaseproduct af te nemen. Zij wist, dan wel behoorde te begrijpen, dat de bij haar aangesloten tussenpersonen de afnemers niet slechts in algemene zin over deze producten pleegden te informeren. Zo volgt (onder meer) uit het jaarverslag van (de rechtsvoorgangster van) Dexia over 1997, een artikel uit Het Financieele Dagblad van 22 april 1998, de tekst op de website van Dexia op 11 mei 2000 en een interview met de directeur beleggingsproducten van Dexia in het tijdschrift ‘Het effect Spaar Select’ uit 2000 dat Dexia bewust gebruikmaakte van tussenpersonen als afzetkanaal, juist omdat zij belangstellenden van een persoonlijk advies konden voorzien. Mede in aanmerking wordt genomen dat Dexia in een eigen memorandum (d.d. 25 maart 2007) ook het standpunt heeft ingenomen dat de werkzaamheden van de tussenpersonen, met wie zij werkte op basis van een cliëntenremisierovereenkomst, zich zelden beperkten tot de werkzaamheden van een cliëntenremisier in strikte zin en dat doorgaans sprake was van het geven van beleggingsadvies. Door deze bedrijfsmatige opzet waarmee effectenleaseproducten door tussenpersonen werden verkocht heeft Dexia gefaciliteerd en bevorderd dat tussenpersonen (die doorgaans op commissiebasis werkten) een specifiek op de persoon toegesneden advies gaven aan potentiële afnemers, terwijl het juist op de weg van Dexia had gelegen te controleren wat de aard van de betrokkenheid van de tussenpersonen was en of er al dan niet sprake was van (verboden) vergunningplichtige advisering door de tussenpersonen. Als dat het geval was, zou Dexia de overeenkomst met de potentiële afnemer hebben moeten weigeren. Dat Dexia de stellingen van [geïntimeerde 1] c.s. inmiddels slechts bij gebrek aan wetenschap kan betwisten, is het gevolg van haar eigen nalatigheid en komt daarom voor haar rekening en risico.
4.14. De door [geïntimeerde 1] c.s. geschetste betrokkenheid van de tussenpersonen Spaar Select en Financiële Advies Federatie bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten, moet gezien de prejudiciële beslissing worden gekwalificeerd als vergunningplichtige advisering. Uit de stellingen van [geïntimeerde 1] c.s. volgt namelijk dat (i) de tussenpersonen hebben geïnformeerd naar de wensen en financiële situatie van [geïntimeerde 1] c.s., (ii) [geïntimeerde 1] c.s. de financiële doelen aan de tussenpersonen bekend heeft gemaakt, (iii) de tussenpersonen vervolgens een specifiek effectenleaseproduct van een specifieke aanbieder hebben geadviseerd. Deze stellingen volstaan in ieder geval voor de conclusie dat de tussenpersonen de effectenleaseproducten aan [geïntimeerde 1] c.s. hebben voorgesteld als geschikt voor [geïntimeerde 1] c.s., en dat op die grond sprake is van een gepersonaliseerde aanbeveling. Naar het oordeel van het hof bieden de door [geïntimeerde 1] c.s. overgelegde producties voldoende aanknopingspunten die de gang van zaken, zoals beschreven door [geïntimeerde 1] c.s., bevestigen. Daarmee heeft [geïntimeerde 1] c.s. de stelling dat er is geadviseerd, voldoende gemotiveerd onderbouwd.
4.15. Dexia heeft de door [geïntimeerde 1] c.s. geschetste gang van zaken niet voldoende gemotiveerd betwist. Zij heeft ook onvoldoende aanknopingspunten verschaft om te kunnen concluderen dat de herinneringen van [geïntimeerde 1] c.s. over de gang van zaken niet (in grote lijnen) stroken met de werkelijkheid. Het hof zal Dexia daarom niet toelaten tot het leveren van tegenbewijs. Daarbij betrekt het hof dat uit het betoog van Dexia niet blijkt dat zij de medewerkers van Spaar Select en Financiële Advies Federatie, met wie [geïntimeerde 1] c.s. ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomsten heeft gesproken, op enig moment heeft bevraagd over de gang van zaken in de concrete situatie van [geïntimeerde 1] c.s. om aldus haar (blote) betwisting nader te kunnen onderbouwen.
4.16. Uit het voorgaande volgt dat het ervoor moet worden gehouden dat de tussenpersonen vergunningplichtig advies hebben gegeven aan [geïntimeerde 1] c.s. in de zin van de prejudiciële beslissing.
4.17. Het verweer van Dexia dat de combinatie van het geven van beleggingsadvies en het aanbrengen van cliënten onder de toenmalige wet- en regelgeving geen vergunningplichtige activiteit was, wordt verworpen. Uit HR 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012) volgt dat een cliëntenremisier op grond van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 over een vergunning moet beschikken indien hij zich niet beperkt tot het aanbrengen van een potentiële belegger bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert.
4.18. Dexia heeft verder nog aangevoerd dat alle cliëntenremisiers destijds geregistreerd waren bij de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE; nu AFM), dat de STE/AFM actief contact onderhield met zowel Dexia als de cliëntenremisiers en dat de STE/AFM nooit heeft laten weten dat de handelwijze in strijd was met de wet en zij daaraan ook het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de tussenpersonen niet handelden in strijd met de wet. Dat verweer gaat niet op. Voor zover Dexia erop heeft vertrouwd dat de STE/AFM erop zou toezien dat de tussenpersonen niet handelden in strijd met de wet, komt dit voor haar, Dexia’s, rekening en risico. Voor de beoordeling van haar privaatrechtelijke aansprakelijkheid is niet doorslaggevend hoe de STE/AFM destijds oordeelde over de handelwijze van tussenpersonen die voor Dexia effectenleaseovereenkomsten verkochten. Het gaat er in relatie tot [geïntimeerde 1] c.s. om of de handelwijze van Spaar Select en Financiële Advies Federatie is aan te merken als ‘advies’ in de betekenis die de Hoge Raad daaraan geeft in de prejudiciële beslissing.
4.19. Het hof ziet in wat Dexia in deze procedure verder heeft aangevoerd over de juridische betekenis van het begrip ‘advies’ zoals omschreven door de Hoge Raad in zijn prejudiciële beslissing, geen aanleiding om anders te beslissen dan wel om ter zake daarvan prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad of het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Wetenschap Dexia
4.20. Ter zake van de wetenschap van Dexia heeft [geïntimeerde 1] c.s. gesteld dat Dexia een bedrijfsmatige werkwijze had voor de verkoop van effectenleaseproducten, waarvan onderdeel was dat door de tussenpersonen die effectenleaseproducten voor haar verkochten financieel advies werd gegeven gericht op de aanschaf van een effectenleaseproduct van Dexia. Volgens [geïntimeerde 1] c.s. was Dexia op de hoogte van de werkwijze van de door haar ingeschakelde tussenpersonen. Zij wist dat deze tussenpersonen standaard, althans op grote schaal, beleggingsadvies gaven aan de cliënten die zij als cliëntenremisier vervolgens bij Dexia aanbrachten als afnemers van effectenleaseproducten. [geïntimeerde 1] c.s. is dan ook van mening dat Dexia bekend heeft moeten zijn met de advisering aan [geïntimeerde 1] c.s.
4.21. Het hof overweegt als volgt. Uit de door [geïntimeerde 1] c.s. en Dexia overgelegde producties, die deels ook in vele andere procedures zijn overgelegd, volgt dat Dexia haar producten aanbood via tussenpersonen. Dexia heeft deze tussenpersonen destijds zelf omschreven als onafhankelijke, gespecialiseerde adviseurs met kwaliteit en kennis van zaken, zodat een met zorg omkleed persoonlijk advies gegarandeerd was. Dat terwijl zij deze tussenpersonen aan zich had gebonden als cliëntenremisier (op commissiebasis) en wist dat deze tussenpersonen niet beschikten over een vergunning om te adviseren. Uit de overgelegde producties blijkt ook dat het voor Dexia kenbaar was dat deze tussenpersonen zich voorafgaand aan de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten tegenover [geïntimeerde 1] c.s. als adviseur hadden gepresenteerd. Gezien deze gang van zaken had Dexia behoren te waarborgen dat Spaar Select en Financiële Advies Federatie aan de eisen van art. 41 NR 1999 voldeden. Dexia heeft onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat zij ook bij nader onderzoek niet had kunnen weten dat de tussenpersonen vergunningplichtig advies hadden gegeven. Tegen deze achtergrond had het op de weg van Dexia gelegen nader te onderbouwen waarom zij in dit concrete geval niet wist en ook niet kon weten dat [geïntimeerde 1] c.s. door Spaar Select en Financiële Advies Federatie werd geadviseerd. Daar komt bij dat Spaar Select en Dexia intensief en wekelijks contact onderhielden, waardoor de werkwijze van Spaar Select Dexia genoegzaam bekend was. Voor Financiële Advies Federatie geldt dat zij zich naar de buitenwereld via haar brochure presenteerde als bedrijf dat beschikt over financiële adviseurs die over beleggingsconstructies en vermogensvorming advies konden uitbrengen. Dit zijn omstandigheden die Dexia destijds eenvoudig had kunnen nagaan. Kortom, er is voldaan aan het vereiste dat Dexia wist of behoorde te weten dat Spaar Select en Financiële Advies Federatie aan [geïntimeerde 1] c.s. advies hebben gegeven.
4.22. Dexia heeft ook in dit verband aangevoerd dat de STE/AFM nooit heeft laten weten dat de tussenpersonen zonder vergunning geen advies mochten verstrekken. Wat hier ook van zij, in verhouding tot haar afnemers, ligt op Dexia, als professionele effecteninstelling, het risico van de mogelijk (achteraf) onjuiste afweging over wat vergunningplichtig advies inhoudt en/of het ontbreken van signalen van de STE/AFM dat Spaar Select en Financiële Advies Federatie adviseerden. Hierbij komt dat dat het hof hiervoor al heeft vastgesteld dat Dexia wist of behoorde te weten dat Spaar Select en Financiële Advies Federatie [geïntimeerde 1] c.s. advies hebben gegeven.
4.23. Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van Dexia, omdat zij de hiervoor geschetste gang van zaken met betrekking tot haar ‘wetenschap’ onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Bovendien heeft Dexia onvoldoende concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
Verklaring voor recht
4.24. Dexia komt met haar voorwaardelijke grief V op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de door haar gevorderde verklaring voor recht voorwaardelijk wordt toegewezen. Nu de grieven I tot en met IV niet slagen, behoeft deze grief geen behandeling.
Conclusie
4.25. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij de schade van [geïntimeerde 1] c.s. volledig dient te vergoeden.
4.26. Partijen zijn nu, met verwijzing naar rov. 4.14. van het bestreden vonnis, in staat zelf de door Dexia aan [geïntimeerde 1] c.s. verschuldigde schadevergoeding te berekenen.
Slotsom en proceskosten
4.27. Uit het voorgaande volgt dat de grieven van Dexia niet slagen. Wat verder nog is aangevoerd door partijen, kan niet tot een andere beslissing leiden. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
4.28. Dexia is aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij. Zij is daarom in eerste aanleg terecht in de proceskosten veroordeeld, zodat de daartegen gerichte grief van Dexia faalt. Dexia dient ook in hoger beroep te worden veroordeeld in de proceskosten. Gelet op de in hoge mate gestandaardiseerde processtukken in deze procedure, zal het hof voor het bepalen van het salaris van de advocaat aansluiten bij appeltarief II.
5 De uitspraak
Het hof:
5.1. bekrachtigt het bestreden vonnis;
5.2. veroordeelt Dexia in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 1] c.s. op € 349,00 aan griffierecht en op € 1.214,00 (1 punt × appeltarief II) voor salaris advocaat, en op € 178,00 voor nakosten. Als Dexia niet binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, worden de proceskosten vermeerderd met € 92,00 en de kosten van betekening;
5.3. veroordeelt Dexia in de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na het verschuldigd worden daarvan zijn voldaan;
5.4. verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P. Volker, C.A. Joustra en R.F. Groos en is in het openbaar uitgesproken op 23 september 2025 in aanwezigheid van de griffier.
HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:274.
HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862 (hierna: de prejudiciële beslissing).