ECLI:NL:GHDHA:2025:1912 - Gerechtshof Den Haag - 30 september 2025
Arrest
Formele relaties
Rechtsgebieden
Arrest inhoud
Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.331.836/01 Zaak- en rolnummer rechtbank : C/10/578905 / HA ZA 19-691
Arrest van 30 september 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
National Academic Verzekeringsmaatschappij N.V., gevestigd in Dordrecht, appellante in principaal hoger beroep, geïntimeerde in incidenteel hoger beroep, advocaat: mr. N.P.H. Borm, kantoorhoudend in Deventer,
tegen
[geïntimeerde], wonend in [woonplaats] , geïntimeerde in principaal hoger beroep, appellant in incidenteel hoger beroep, advocaat: mr. B.F. Desloover, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof noemt partijen hierna National Academic en [geïntimeerde] .
1 De zaak in het kort
1.1 [geïntimeerde] is als motorrijder betrokken geweest bij een verkeersongeluk met ernstig letsel tot gevolg. Deze zaak gaat over de vraag of de bestuurder van de auto die [geïntimeerde] heeft aangereden een verkeersfout heeft gemaakt zodat haar WAM-verzekeraar National Academic aansprakelijk is voor de schade van [geïntimeerde] . Daarnaast is aan de orde in hoeverre [geïntimeerde] eigen schuld heeft aan het ongeval.
1.2 Het hof komt tot dezelfde oordelen als de rechtbank: er is sprake van een verkeersfout van de bestuurder van de auto, [geïntimeerde] heeft voor 50% eigen schuld aan het ongeval en moet op grond van de billijkheidscorrectie 25 % van de schade zelf dragen. National Academic moet aan [geïntimeerde] daarom 75 % van zijn schade vergoeden.
2 Procesverloop in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
2.2 Op 17 april 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd. Hierna is de procedure aangehouden en hebben partijen geprobeerd een regeling te bereiken. Hierin zijn zij niet geslaagd. Vervolgens is een datum voor arrest bepaald.
3 Feitelijke achtergrond
3.1 Op 22 december 2016 omstreeks 8:20 uur vond een ongeval plaats op de A9, vlak voor de Wijkertunnel (vanuit de richting Amsterdam), ter hoogte van de zich daar bevindende verkeersregelinstallatie. Deze verkeersregelinstallatie voorziet erin dat het verkeer door middel van eerst een aantal matrixborden en vervolgens een verkeerslicht wordt tegengehouden als een te hoog voertuig de tunnel nadert. Bij het ongeval waren de volgende personen betrokken: [geïntimeerde] als bestuurder van een motor, merk Suzuki, [naam 1] (hierna: [naam 1]) als bestuurder van een personenauto (type Renault Megane), en [naam 2] (hierna: [naam 2]) als bestuurder van een personenauto (type Ford Fiësta).
3.2 Vermoedelijk vanwege een te hoge vrachtauto zijn de matrixborden in werking getreden en een driekleurig verkeerslicht is eerst knipperend oranje (in de onderzoeksrapporten conform het RVV ook aangeduid als geel), toen vast oranje en vervolgens rood gaan branden. [naam 1] heeft geremd en is tot stilstand gekomen. [geïntimeerde] , die achter [naam 1] reed, heeft met het voorwiel van zijn motor de rechter achterkant van de Renault Megane geraakt. Hierdoor kwam [geïntimeerde] op de middelste rijstrook terecht en is vervolgens aangereden door de Ford Fiësta en enkele tientallen meters over het wegdek gevlogen en/of gegleden. De Ford Fiësta is verderop aan de rechterzijde van de rijbaan tot stilstand gekomen.
3.3 [geïntimeerde] , die destijds 26 jaar was, heeft aan het ongeval een dwarslaesie overgehouden. Hij is daardoor blijvend rolstoelgebonden en ondervindt verschillende bijkomende ernstige gezondheidsproblemen.
3.4 De betrokkenen bij het ongeval, waaronder [naam 2], zijn gehoord door de politie. Ook zijn een drietal getuigen gehoord. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt.
3.5 Aan [naam 2] is een strafbeschikking van € 230,- opgelegd wegens overtreding van artikel 62/68 RVV90 (negeren rood licht uitstralend verkeerslicht). Bij mondeling vonnis van 12 september 2019 van de rechtbank Noord-Holland is de strafbeschikking vernietigd en is [naam 2] vrijgesproken van het ten laste gelegde. Ten tijde van het ongeval was [naam 2] WAM-verzekerd bij National Academic. [naam 1] was WAM-verzekerd bij Achmea.
3.6 Op 13 juni 2017 hebben twee verbalisanten van de afdeling Forensische Opsporing Verkeersongevallenanalyse van de politie-eenheid Noord-Holland een proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse (VOA) opgemaakt.
3.7 Op verzoek van National Academic heeft Baan Hofman Ongevallenanalyse (Baan Hofman) een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het ongeval en daarvan een rapport opgemaakt gedateerd 5 september 2018.
3.8 Achmea heeft het rapport van Baan Hofman laten beoordelen door Meuwissen Verkeers Ongevallen Analyse (hierna: MVOA), hetgeen heeft geleid tot een schriftelijke beoordeling gedateerd 11 april 2019.
4 Procedure bij de rechtbank
4.1 Tussen [geïntimeerde] en National Academic is een deelgeschilprocedure gevoerd. Bij beschikking van 6 december 2017 heeft de rechtbank Rotterdam bepaald dat National Academic aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] als gevolg van het verkeersongeval op 22 december 2016 geleden en nog te lijden schade en een voorschot van € 62.500,- toegewezen aan [geïntimeerde] .
4.2 [geïntimeerde] heeft vervolgens zowel National Academic als Achmea gedagvaard en gevorderd voor recht te verklaren dat National Academic en Achmea elk voor zich alsook in gezamenlijkheid aansprakelijk zijn voor de door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het verkeersongeval op 22 december 2016, en dat zij worden veroordeeld tot betaling van een (nader) voorschot van € 75.000,-.
4.3 [geïntimeerde] legde daar voor wat betreft de vordering tegen National Academic – kort samengevat – aan ten grondslag dat [naam 2] een verkeersovertreding heeft begaan door een rood licht te negeren, waarna zij [geïntimeerde] heeft aangereden. National Academic voerde gemotiveerd verweer. Zij betwistte dat [naam 2] door het rode licht is gereden en dus een verkeersovertreding heeft begaan en verzocht de rechtbank om terug te komen van het oordeel in de deelgeschilprocedure.
4.4 De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 3 december 2021 als deskundige benoemd de heer ing. N.L. Bosscha van Bosscha Ongevallenanalyse bv (hierna: Bosscha) ter beantwoording van een aantal vragen. Bosscha heeft een rapport (gedateerd 19 april 2022) ingediend. Na aktewisseling heeft de rechtbank voor recht verklaard dat National Academic voor 75 % aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] als gevolg van het verkeersongeval op 22 december 2016 geleden en nog te lijden schade en National Academic veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 75.000. De door [geïntimeerde] tegen Achmea ingestelde vorderingen heeft de rechtbank in hetzelfde vonnis afgewezen. Volgens de rechtbank was er, uitgaande van het oordeel van de deskundige, geen grond om terug te komen op de in het deelgeschil gegeven beslissing over de aansprakelijkheid van National Academic. Omdat de deelgeschilrechter geen beslissing had genomen over de eigen schuld van [geïntimeerde] , is deze alsnog door de rechtbank beoordeeld, met als uitkomst van de causaliteitsverdeling dat [naam 2] en [geïntimeerde] beide voor 50 % hebben bijgedragen aan het ongeval. Toepassing van de billijkheidcorrectie gaf de rechtbank aanleiding om te komen tot een nadere verdeling waarbij de schade voor 75 % voor rekening van [naam 2] (en dus van National Academic) komt en voor 25 % voor rekening van [geïntimeerde] blijft.
5 Vorderingen in hoger beroep
5.1 National Academic heeft de zaak voorgelegd aan het hof en wil dat het hof de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijst, en [geïntimeerde] veroordeelt tot terugbetaling van de reeds door National Academic aan [geïntimeerde] betaalde schadevergoedingen van in totaal € 145.405,64, , en tot betaling van de kosten van de deskundige van € 7.314,54, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
5.2 Kort gezegd zien de bezwaren van National Academic op het volgende. Het oordeel dat [naam 2] het rode verkeerslicht heeft genegeerd is onjuist. [geïntimeerde] – op wie de bewijslast van de door hem gestelde toedracht rust – heeft dit niet bewezen. Ook als het stoplicht rood licht uitstraalde toen [naam 2] het stoplicht passeerde, leidt dat niet tot aansprakelijkheid van National Academic jegens [geïntimeerde] , omdat de schade Van [geïntimeerde] niet het gevolg is van een omstandigheid die aan [naam 2] kan worden toegerekend. Zijn schade is ontstaan doordat hij tegen [naam 1] is aangereden en plotseling op de rijbaan van [naam 2] is terecht gekomen. Er is bovendien niet voldaan aan het relativiteitsvereiste: het rode stoplicht voor de tunnel is om te voorkomen dat te hoge vrachtwagens de tunnel inrijden, niet om ongelukken als de onderhavige te voorkomen. Als [naam 2] al mede-aansprakelijk is, moet de schade volledig, althans voor het overgrote deel voor rekening van [geïntimeerde] komen.
5.3 [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis voor zover zijn vordering door de rechtbank is toegewezen. Hij eist in incidenteel hoger beroep dat ook het resterende deel van zijn vordering alsnog volledig wordt toegewezen. Hij voert daartoe kort samengevat aan dat de ernst van de door hem gemaakte fout, onvoldoende afstand houden, in het niet valt bij de door [naam 2] gemaakte fout, te weten met een te hoge snelheid door rood licht rijden. Daarbij komt de aard van het letsel, namelijk – vanaf jonge leeftijd – blijvende volledige rolstoelgebondenheid, met ernstige bijkomende gezondheidsproblemen. Gezamenlijk maken deze omstandigheden dat toepassing van de billijkheidcorrectie er toe moet leiden dat National Academic 100 % draagt van de door hem geleden schade.
5.4 National Academic heeft geconcludeerd tot verwerping van het incidentele hoger beroep.
6 Beoordeling in hoger beroep
6.1 Tussen partijen is niet in geschil dat de stelplicht en de bewijslast van de stelling dat [naam 2] een verkeersfout heeft gemaakt rusten op [geïntimeerde] . Volgens National Academic kan uit alle beschikbare informatie niet worden afgeleid dat het stoplicht rood licht uitstraalde toen [naam 2] er onder door reed.
6.2 Het hof stelt voorop dat in het civiele recht niet nodig is dat een feit dat bewezen moet worden, onomstotelijk kan worden vastgesteld. Een redelijke mate van zekerheid volstaat (HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:182, NJ 2018/394). Naar het oordeel van het hof is met een redelijke mate van zekerheid komen vast te staan dat [naam 2] door het rode licht is gereden. Daartoe is in de eerste plaats redengevend dat de door de rechtbank benoemde deskundige, op basis van een zeer uitgebreide analyse van de beschikbare technische aanwijzingen, gecombineerd met de verklaringen van de verschillende getuigen, tot de overtuiging is gekomen dat het verkeerslicht rood licht uitstraalde toen [naam 2] dit stoplicht passeerde. Bosscha rapporteert immers bij vraag 4: “De drie betrokkenen ([naam 1], [naam 2] en [geïntimeerde] , hof) hebben naar alle waarschijnlijkheid reedsop portaal C de flashers kunnen zien, dat de verkeerslichten in werking waren getreden en dat er een maximum snelheid van 50 km/h van toepassing was. Vervolgens hebben alle drie de betrokkenen (gedurende 4 seconden) de gele knipperstand van de verkeerslichten kunnen zien, gevolgd door de vaste gele stand (4 seconden) en daarna de overgang naar het rode licht.”
6.3 Het hof ziet gaan aanleiding om te twijfelen aan de deskundigheid van Bosscha of aan de betrouwbaarheid van zijn rapportage. Dat Bosscha naast de technische informatie van het verkeersregelsysteem en de gegevens uit de VOA ook gebruik heeft gemaakt van de verklaringen die de betrokkenen hebben afgelegd, maakt zijn rapport niet onjuist. Daarbij komt het volgende. De drie betrokkenen bij het ongeval en enkele getuigen hebben kort na het ongeluk ten overstaan van de politie verklaringen afgelegd, die zijn opgenomen in ambtsedig door de politie opgemaakte processen-verbaal (waaruit het hof hieronder citeert). Ook los van de bevindingen van Bosscha kan naar het oordeel van het hof uit deze verklaringen worden afgeleid, dat [naam 2] door het rode licht is gereden. [naam 1], die vóór [geïntimeerde] en [naam 2] reed, heeft verklaard te zijn gestopt omdat het stoplicht rood werd. “Ik zag dat de verkeerslichten voor de tunnel oranje gingen brandden. Ik heb mijn voet van het gaspedaal gehaald, zat nog te twijfelen om door te rijden. Ik reed ongeveer 90 kilometer per uur en minderde vaart. Toen zag ik dat de verkeerslichten voor de tunnel op rood sprongen en de slagbomen begonnen te knipperen. Op dat moment heb ik mijn auto tot stilstand gebracht.”
6.4 Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring. [naam 1] is er immers zeer uitgesproken over dat hij juist omdat het licht van oranje naar rood sprong, (toch) is gestopt. Dat hij heeft verklaard ook gezien te hebben dat de knipperlichten op de slagbomen aangingen, doet daaraan geen afbreuk. Vast staat dat de knipperlichten 2,5 seconde na het uitstralen van rood licht zijn gaan knipperen. Het is niet vreemd dat dit voor [naam 1] (in ieder geval achteraf) bijna samenviel met het moment dat het stoplicht op rood sprong. Het hof ziet ook geen reden waarom [naam 1] in strijd met de waarheid zou verklaren, dat hij het licht op rood zag springen. Als hij in plaats van voor rood voor oranje gestopt zou zijn, hetgeen National Academic kennelijk suggereert, zou [naam 1] daarmee geen verkeersfout gemaakt hebben.
6.5 Als [naam 1], als voorste, heeft kunnen zien dat het stoplicht op rood sprong, moeten degenen die achter hem reden, waaronder [naam 2] en [geïntimeerde] , dit óók hebben kunnen zien. In lijn hiermee heeft ook [geïntimeerde] verklaard dat hij vóór het eerste botsmoment met de auto van [naam 1] heeft gezien dat het stoplicht op rood stond. “Wat ik me herinner, we naderden het stoplicht en deze stond op rood. Ik zag dat het licht op rood stond maar herinner me niet dat het eerder al op de matrixen stond.”
6.6 Het hof ziet ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [geïntimeerde] , zoals hij deze na het ongeval heeft afgelegd ten overstaan van de politie, te minder nu zijn verklaring aansluit bij die van [naam 1]. Dat [geïntimeerde] het rode stoplicht niet heeft gezien, en is gaan remmen enkel in reactie op het remmen van [naam 1], zoals National Academic stelt, volgt het hof dus niet.
6.7 Ook getuige [naam 3], die ten tijde van het voorval achter [naam 2] reed, heeft verklaard dat hij zag dat de verkeerslichten rood waren toen de auto die voor hem reed (er onder door reed. “Ik denk dat de bestuurder van het voertuig ([naam 2], hof) nog door oranje wilde gaan, maar ik zag dat de verkeerslichten rood werden toen het voertuig voor mij eronder door reed.”
6.8 [naam 2] daarentegen heeft verklaard dat ze de stoplichten in het geheel niet gezien heeft, en ook de doorgetrokken stopstreep op het wegdek niet. Dit vormt een verklaring voor het feit dat ze het rode licht heeft genegeerd. “O: U verklaarde eerder dat u niet precies wist waar de verkeerslichten waren.
V: Wat bedoelde u daar mee?
A: Ik wist niet waar de stoplichten zelf waren. (…)
O: Boven de rijbaan van de Rijksweg A9 taan portalen met matrixborden. Uit onderzoek blijkt dat ter hoogte van de plek waar u in botsing kwam met de motorrijden een portaal staat met verkeerslichten. Dat verkeerslicht stond vermoedelijk op rood.
V: Wat kunt u daarover verklaren?
A: Ik heb het niet gezien.”
6.9 Als getuigen van het ongeluk heeft de politie verder nog gehoord [naam 4] en [naam 5]. Ook zij reden ten tijde van het voorval beiden achter de drie betrokkenen. Uit hun verklaringen valt niet af te leiden dat het stoplicht op rood stond toen [naam 2] er onder door reed, maar naar het oordeel van het hof volgt daaruit ook niet dat het tegendeel het geval is geweest. Dat [naam 4] toen hij oranje licht zag is gaan afremmen is naar het oordeel van het hof niet tegenstrijdig met de verklaring van [naam 1]. Het hof volgt op dit punt niet het rapport van Baan dat National Academic bij haar memorie van grieven heeft overgelegd. Hun verklaringen leggen daarom, naast het rapport van Bosscha en de hiervoor besproken verklaringen, onvoldoende gewicht in de schaal.
6.10 National Academic heeft in de memorie van grieven een bewijsaanbod gedaan aangaande de toedracht van het voorval. Dit bewijsaanbod heeft National Academic op de zitting van het hof ingetrokken.
6.11 Het hof is van oordeel dat de verkeersfout [naam 2] ook kan worden verweten. Uit het feit dat zij de stoplichten in het geheel niet heeft gezien, zoals volgt uit haar ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen, moet worden opgemaakt dat zij onvoldoende oplettend is geweest op de verkeerssituatie. Er is bovendien geen reden om aan te nemen dat [naam 2], als zij het laatste matrixbord en de stoplichten had opgemerkt, niet tijdig snelheid had kunnen minderen en haar auto tot stilstand had kunnen brengen. Causaal verband, relativiteit en toerekening
6.12 Als [naam 2] zou zijn gestopt voor het rode stoplicht had de aanrijding tussen [naam 2] en [geïntimeerde] niet plaatsgevonden. Er is dus causaal verband, in de zin van condicio-sine-qua-non-verband, tussen de verkeersovertreding van [naam 2] en de schade.
6.13 Het hof verwerpt het standpunt dat niet aan het relativiteitsvereiste als bedoeld in artikel 6:163 BW is voldaan, zoals National Academic aanvoert. De stelling dat de functie van een rood stoplicht is om voertuigen tegen te houden die te hoog zijn om door de tunnel te rijden, geeft blijk van een te beperkte rechtsopvatting. Het toepassen van verkeerslichten, ook bij een tunnel, dient immers het waarborgen van de verkeersveiligheid ter plaatse en gelden dus voor alle verkeersdeelnemers ter plaatse, niet alleen voor ‘de vrachtwagen die te hoog is’. Wanneer er vlak na of in de tunnel een verkeersincident dreigt te ontstaan, bijvoorbeeld doordat een te hoge vrachtauto de tunnel inrijdt of in dreigt te rijden, wordt de zogenaamde verkeersregelinstallatie (tunneldosering) ingeschakeld: verkeerslichten stralen eerst geel en vervolgens rood licht uit en ook de slagbomen kunnen neergaan. Toepassing van dit systeem vindt, gelet op de bijzondere situatie (snelweg- en tunnelomgeving), alleen plaats als dat echt noodzakelijk is en – zoals steeds in het verkeer en zeker in bijzondere omstandigheden zoals hier – het is voor de verkeersveiligheid van groot belang dat álle verkeersdeelnemers de gebruikte instrumenten en signalen opvolgen. Andere verkeersdeelnemers moeten er immers van uit kunnen gaan dat iedereen zich aan aanwijzingen als matrixborden en verkeerslichten houdt. Bovendien is juist in een situatie dat de verkeersregelinstallatie in werking treedt de kans op ongelukken groter en is het van des te meer belang dat ieder zich aan verkeerstekens zoals een rood stoplicht houdt. De geschonden norm strekt dan ook zonder meer ter bescherming tegen ongelukken als de onderhavige.
6.14 Het hof wijst ook de stelling van National Academic dat de schade van [geïntimeerde] niet aan [naam 2] kan worden toegerekend van de hand. Bij de toerekening op grond van artikel 6:98 BW gaat het om de vraag of voldoende verband bestaat tussen de schade en de gebeurtenis waarvoor aansprakelijkheid bestaat. Ook dat is zonder meer het geval: de ernstige verwondingen van [geïntimeerde] zijn het directe gevolg van de tweede aanrijding, die plaatsvond toen [naam 2] door het rode licht reed. Eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde]
6.15 Wel is het zo dat de tweede ongeval kon plaatsvinden doordat [geïntimeerde] eerst de achterkant van de auto van [naam 1] raakte en op de middelste rijbaan terecht kwam. Dit gegeven maakt niet dat [naam 2] daarmee geen verwijtbare fout heeft gemaakt, maar leidt wel tot eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde] . Ook [geïntimeerde] heeft immers een ernstige verkeersfout gemaakt door onvoldoende afstand te houden van [naam 1] waardoor hij plotseling op de middelste rijbaan – waar [naam 2] reed – terecht kwam. Daarbij komt dat [geïntimeerde] het matrixbord, dat aankondigde dat de snelheid verlaagd moest worden, naar volgt uit zijn eigen verklaring niet heeft opgemerkt, hetgeen betekent dat ook hij onvoldoende oplettend is geweest. Ook is juist, zoals National Academic opmerkt, dat [naam 2] van deze eerste botsing geen enkel verwijt valt te maken.
6.16 Als [geïntimeerde] de hiervoor beschreven fout niet had gemaakt, had het ongeval niet plaatsgevonden. [geïntimeerde] was dan immers niet op de rijbaan waar [naam 2] reed terechtgekomen. Zoals hiervoor al overwogen, geldt hetzelfde voor de fout van [naam 2]: de aanrijding met [naam 2] zou zijn uitgebleven als zij tijdig voor het rode stoplicht was gestopt. Het hof onderschrijft daarom de door de rechtbank gemaakte causale weging, die leidt tot het oordeel dat [naam 2] en [geïntimeerde] beide voor 50 % hebben bijgedragen aan de aanrijding tussen [geïntimeerde] en [naam 2].
6.17 Beide partijen hebben een beroep gedaan op de billijkheidscorrectie. Volgens National Academic is de fout van [geïntimeerde] veel ernstiger en valt de fout van [naam 2] daarbij in het niet. [geïntimeerde] betoogt het omgekeerde, en voegt daaraan toe dat ook de ernst van het letsel aanleiding is om een billijkheidscorrectie in zijn voordeel toe te passen.
6.18 Het hof ziet gaan aanleiding om de verkeersfout van [geïntimeerde] zwaarder te wegen dan die van [naam 2], en evenmin aanleiding voor het omgekeerde. Wel is er aanleiding voor toepassing van de billijkheidscorrectie vanwege het ernstige, onomkeerbare letsel van [geïntimeerde] dat maakt dat hij vanaf jonge leeftijd rolstoelgebonden is. Het hof sluit zich ook wat dit betreft aan bij het oordeel van de rechtbank, hetgeen meebrengt dat National Academic 75 % van de schade moet betalen. Conclusie en proceskosten
6.19 De conclusie is dat het principale hoger beroep van National Academic niet slaagt. Ook het incidentele hoger beroep van [geïntimeerde] slaagt niet. Daarom zal het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigen en hetgeen [geïntimeerde] in hoger beroep meer of anders heeft gevorderd afwijzen.
6.20 Het hof zal National Academic veroordelen in de kosten van het principale hoger beroep.Het hof begroot de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] op: griffierecht € 2.175,- salaris advocaat € 2.428 (2 punten × tarief II) nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing) Totaal € 4.781,-
6.21 Het hof zal [geïntimeerde] veroordelen in de kosten van het incidentele hoger beroep. Het hof begroot de proceskosten aan de zijde van National Academic op: salaris advocaat € 1.214 (2 punten x tarief II x 0,5) nakosten € 178 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing).Totaal € 1.392,-
7 Beslissing
Het hof:
Dit arrest is gewezen door mr. D.A. Schreuder, mr. R.G.C. Veneman en mr. B.R. ter Haar en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025 in aanwezigheid van de griffier.