Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Den Haag

ECLI:NL:GHDHA:2025:1898 - Gerechtshof Den Haag - 12 september 2025

Arrest

ECLI:NL:GHDHA:2025:189812 september 2025

Rechtsgebieden

Internationaal PubliekrechtEuropees Recht

Arrest inhoud

Parketnummers: 09-767019-17 en 09-767002-22

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Proces-verbaal

van de op 2 september 2025 en 12 september 2025 in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof.

2 september 2025

Tegenwoordig zijn:

mr. D.M. Thierry, voorzitter, mr. J. Candido en mr. W.S. Korteling, leden, en mr. M.J.J. van den Broek en mr. M.T. Huynh, griffiers.

Voorts zijn aanwezig mr. P. Swaak en mr. A.J.M. Paulus, advocaten-generaal (hierna: de advocaat-generaal).

De voorzitter doet de zaken tegen de na te noemen verdachte uitroepen.

De voorzitter stelt de identiteit van de ter terechtzitting aanwezige verdachte vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering.

De verdachte antwoordt op vragen van de voorzitter te zijn genaamd:

[verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], laatst opgegeven woon- of verblijfplaats: [adres], thans gedetineerd in [detentieadres].

Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht.

[…]

12 september 2025

Tegenwoordig zijn:

mr. D.M. Thierry, voorzitter, mr. L.C. van Walree en mr. J. Candido, leden, en mr. M.J.J. van den Broek, griffier.

Voorts is aanwezig mr. S.M.A.F. Tielens, advocaat-generaal.

De voorzitter doet de zaak tegen de verdachte uitroepen.

Bij monde van de voorzitter hervat het hof het op 2 september 2025 onderbroken onderzoek ter terechtzitting.

De verdachte en zijn raadsman mr. J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht, zijn niet ter terechtzitting verschenen.

[…]

[…]

Voorts deelt de voorzitter als beslissingen van het hof op de door de verdediging gedane verzoeken het volgende mede:

De verzoeken Aan het verzoek om het horen van de getuigen [betrokkene 1], LAP0814 en R824 heeft de raadsman het volgende ten grondslag gelegd. Er is een nieuwe ontwikkeling ten aanzien van de verkrijging van de SkyECC-data. Centraal staat hierin het ‘synthese proces-verbaal’ uit het Franse SkyECC dossier, dat met document D2 wordt aangeduid. Dit document is recent boven water gekomen. Hieruit is af te leiden dat het initiatief om twee servers van SkyECC in Frankrijk te tappen bij Nederland lag. Daaruit volgt dat het vertrouwensbeginsel niet langer opgaat en er alsnog nader onderzoek naar de rechtmatigheid en de betrouwbaarheid van de interceptie moet plaatsvinden. Met het bekend worden van document D2 blijkt ook dat het Openbaar Ministerie niet transparant is geweest over de opsporing en daarmee een effectieve rechterlijke controle daarop heeft weten te voorkomen. Dat raakt mogelijk de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging, aldus de verdediging.

Ter toelichting op de stelling dat het vertrouwensbeginsel niet meer geldt ten aanzien van de in Frankrijk verkregen data uit de IP-tap, aangezien de Nederlandse politie de hulp van Frankrijk had ingeroepen om een gerechtelijk onderscheppingssysteem op te zetten, heeft de raadsman verwezen naar rechtsoverweging 6.21.1 van de beslissing van de Hoge Raad van 13 juni 2023.[1] Uit die rechtsoverweging volgt volgens de raadsman dat als op initiatief van de Nederlandse autoriteiten de toepassing van een opsporingsbevoegdheid in het buitenland onder verantwoordelijkheid van een buitenlandse autoriteit plaatsvindt – zoals het plaatsen door de Franse politie van de IP-taps op de servers bij OVH in Roubaix – de vereisten die op grond van het Nederlandse strafprocesrecht gelden van toepassing zijn.

Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de onderzoekswensen af te wijzen.

Inleiding Op 30 oktober 2018 is het Openbaar Ministerie het Titel V onderzoek 13Yucca gestart. Volgens het start proces-verbaal is uit langlopende opsporingsonderzoeken een redelijk vermoeden ontstaan dat door personen die zich in georganiseerd verband bezig houden met het beramen en plegen van misdrijven die een zeer ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, veelvuldig gebruik wordt gemaakt van producten en diensten die wereldwijd worden aangeboden door het Canadese bedrijf Sky Global.[2]

Uit open bronnen onderzoek is gebleken dat de server van SkyECC wordt gehost bij de firma OVH gevestigd in Roubaix in Frankrijk.[3] Uit een gesprek d.d. 25 juli 2018 met vertegenwoordigers van OVH, dat werd bijgewoond door een Nederlandse verbalisant, is gebleken dat door SkyECC twee fysieke servers “worden afgenomen”.[4] Men achtte het onwaarschijnlijk dat er leesbare communicatie op grond van de inhoud van de servers van SkyECC inzichtelijk kan worden gemaakt, aangezien SkyECC versleutelde communicatie leverde.[5]

Het federaal parket van België heeft een Europees Onderzoeksbevel (EOB) d.d. 21 november 2018 aan het parket van de rechtbank in Lille gericht. Dit had betrekking op het versleutelingsmiddel dat door SkyECC aan haar klanten ter beschikking werd gesteld.

Op vordering van de officier van justitie heeft de rechter-commissaris bij beschikking van 30 november 2018 – onder voorwaarden - een machtiging verleend om bij OVH een digitale kopie (image) te vorderen van alle servers die worden afgenomen door SkyECC.

Op 6 december 2018 heeft Nederland het EOB van 3 december 2018 naar Frankrijk verstuurd. Met dit EOB verzocht Nederland om een aantal onderzoeksmaatregelen ter voorbereiding op het uiteindelijke verzoek om de door OVH gehoste server van SkyECC te tappen en de data daarna te ontsleutelen.

Het Parket in Lille (Frankrijk) belastte het Centraal Bureau voor de Bestrijding van Criminaliteit verbonden met Informatie- en Communicatietechnologie (OCLCTIC) met de uitvoering van het Belgische en het Nederlandse rechtshulpverzoek.

Op 13 februari 2019 opende het parket van het Gespecialiseerde Interregionaal Gerecht bij de rechtbank Lille een opsporingsonderzoek tegen SkyECC. Achtergrond hiervan was dat de betrokken Franse officier van Justitie het noodzakelijk achtte om naast de onderzoeken die door andere Europese autoriteiten werden verricht en de uitvoering van de EOB’s, in Frankrijk onderzoek te doen teneinde de daders van de feiten die met deze versleutelingsoplossing werden gepleegd te identificeren en op te sporen. Ook dit werd ondergebracht bij het OCLCTIC.[6] Hiervan is het Nederlandse onderzoeksteam op 26 februari 2019 op de hoogte gesteld.[7]

Uit de analyse van de technische infrastructuur van de geïdentificeerde servers die door OVH ter beschikking van SkyECC waren gesteld, bleek dat twee aparte servers de operationele werking van de SkyECC oplossing mogelijk maakten:

  • de hoofdserver die rechtsreeks met het internet verbonden is, met IP adres: 5.135.135.94;
  • een back-upserver met IP-adres: 188.165.14.8.[8]

Op initiatief van Europol kwamen rechercheurs uit Frankrijk, België en Nederland op 27 mei 2019 in Den Haag bij elkaar. De twee Franse rechercheurs van OCLCTIC verkregen in het kader van de uitwisseling met de Belgische en Nederlandse teams operationele en technische gegevens over de werking van de SkyECC servers. De Nederlandse autoriteiten verstrekten aan de Franse autoriteiten onder meer 9000 berichten in het Frans die waren verzonden of ontvangen door gebruikers van SkyECC-toestellen.[9]

De Nederlandse politie heeft in onderzoek 13Werl bij proces-verbaal van 2 juni 2022 gerelateerd dat zij in onderzoek 26Sassenheim e-mailberichten had veiliggesteld van en naar gebruikers van PGP safe. Op mondeling verzoek van het Franse onderzoeksteam is een extractie gemaakt van Franstalige e-mailcommunicatie van en naar SkyECC e-mailadressen. Op 27 mei 2019 heeft de Nederlandse politie een Excel bestand met 9708 rijen – afkomstig dus uit het Nederlandse onderzoek 26Sassenheim naar PGP Safe - “op politie-politie basis” gedeeld met de Franse politie. Het Franse onderzoeksteam beoogde met dit bestand inzicht te krijgen in de wijze waarop Franstalige klanten onderling hun criminele activiteiten ontwikkelden via versleutelde communicatie. Naar aanleiding van de ontvangen klantinformatie is in gezamenlijke gesprekken met Frankrijk, België, Nederland en Europol besproken dat het opportuun was om eerst een IP-tap op het interne netwerk te plaatsen om zo een beter beeld te krijgen van de infrastructuur en de geïnstalleerde applicaties. Volgens het proces-verbaal gaven de Franse rechercheurs tijdens deze gesprekken uitdrukkelijk aan dat zij de IP-tap in hun eigen onderzoek wilden gaan aanvragen en aansluiten en dat het hun intentie was de data te delen met Nederland en België. Daartegenover zouden het Belgische en Nederlandse onderzoeksteam de uitgevoerde analyses op deze IP-tap data delen met de Franse politie.[10]

Op 27 mei 2019 heeft het Openbaar Ministerie bij een Nederlandse rechter-commissaris een vordering tot een machtiging om een IP-tap bij OVH in Roubaix te plaatsen op de SkyECC servers ingediend en dezelfde dag ingetrokken op de grond dat het Franse Openbaar Ministerie liet weten dat het een IP-tap in hun eigen onderzoek ging implementeren.

Op 14 juni 2019 heeft een officier van justitie een verzoek tot toestemming van interceptie van berichten ingediend bij een Franse Juge des Libertés et de la Détention bij de rechtbank te Lille. Het verzoek betrof het verlenen van toestemming aan OCLCTIC om over te gaan tot de interceptie, opname en transcriptie:

  1. van de elektronische communicatie tussen de servers met de volgende IP adressen, die fysiek bij het hostingbedrijf OVH te Roubaix staan:

de hoofdserver die rechtstreeks met het internet verbonden is, met IP adres: 5.135.135.94; een back-upserver met IP adres: 188.165.14.8.

  1. van de inkomende en uitgaande elektronische communicatie van de hoofdserver met IP-adres 5.135.135.94, die fysiek bij het hostingbedrijf OVH te Roubaix staat.

De aangezochte Franse rechter heeft dezelfde dag de gevraagde toestemming verleend voor de duur van één maand. De sondes voor de interceptie en opname zijn op

24 en 26 juni 2019 geplaatst door het in Frankrijk gevestigde bedrijf [bedrijf]. Op 8 juli 2019 is de Nederlandse recherche hierover geïnformeerd. De verkregen

rechterlijke toestemming is meermaals verlengd.

Bij Franstalige brief van 19 augustus 2019 – het document D2 - heeft een brigadier van politie van de OCLCTIC aan het hoofd van de OCLCTIC verslag gedaan van de resultaten van het onderzoek dat is uitgevoerd. Hij schrijft daarin onder meer dat op 27 mei 2019 een werkvergadering plaatsvond bij Europol in aanwezigheid van de Belgische en de Nederlandse autoriteiten. Daarin werd in het bijzonder uitgelegd hoe SkyECC werkte. Verder vermeldt deze verbalisant dat de Nederlandse autoriteiten een lijst verstrekten van berichten in het Frans tussen klanten van SkyECC die in het kader van een andere lopende zaak waren teruggevonden. Uit de analyse van deze berichten bleek dat deze voornamelijk gericht waren op drugshandel. Vervolgens schrijft hij (vertaald in het Nederlands):

“De Nederlandse autoriteiten hebben de hulp van Frankrijk ingeroepen om een gerechtelijk onderscheppingssysteem op te zetten tussen de hoofdserver en de back-upserver van SkyECC, met respectievelijk de IP-adressen 5.135.135.94 en 188.165.14.8 gehost door OVH SAS in Roubaix. Er werd ook besloten om een tweede sonde op de hoofdserver te plaatsen gericht op extern verkeer, om te bepalen of er interessante gegevens passeerden.”

Nadat de data succesvol waren onderschept, heeft Frankrijk deze vanaf 11 juli 2019 aan Nederland verstrekt.[11] Naar aanleiding van een Nederlands EOB van 23 juli 2019 aan Frankrijk om de Franse data te mogen gebruiken in het strafrechtelijke onderzoek 13Yucca[12], heeft Nederland op 20 augustus 2019[13] toestemming gekregen om deze data te gebruiken voor strafrechtelijk onderzoek in Nederland.

Op 13 december 2019 is een gemeenschappelijk onderzoeksteam opgericht door Frankrijk, België en Nederland. Onderzoek 13Werl dat op 1 november 2019 in Nederland was gestart en zich richtte op de ondernemingen Sky Secure en Sky Global maakte hiervan deel uit.

Beoordeling van de verzoeken Het hof is op grond van de hiervoor opgenomen feiten en omstandigheden van oordeel dat de IP-taps op de servers van OVH in Roubaix in juni 2019 zijn geplaatst op vordering van een Franse officier van justitie en na toestemming van een Franse rechter. Deze opsporingsbevoegdheid werd uitgeoefend in het kader van het op 13 februari 2019 in Frankrijk geopende opsporingsonderzoek naar SkyECC, waarin naar aanleiding van een Belgisch EOB van 13 december 2018[14] de IP-adressen van de servers bij OVH waren geïdentificeerd.

De vraag of de Nederlandse autoriteiten het initiatief hebben genomen tot het plaatsen van de IP-taps op de interne servers met de door de Franse opsporingsautoriteiten geïdentificeerde IP-adressen beantwoordt het hof als volgt.

Volgens het verzoek tot interceptie van 14 juni 2019 van een Franse officier van justitie heeft op 27 mei 2019 op initiatief van Europol een bijeenkomst in Den Haag plaatsgevonden waarbij rechercheurs van Frankrijk, België en Nederland aanwezig waren. Tijdens deze bijeenkomst hebben de Nederlandse rechercheurs hun Franse collega’s geïnformeerd dat Franstalige criminelen gebruik maakten van SkyECC. Verder hebben zij een lijst met (ruim) 9000 in het Frans verzonden of ontvangen berichten van SkyECC gebruikers gedeeld met de Franse autoriteiten.

Uit het Nederlandse proces-verbaal van 2 juni 2022 van de rechercheur 824[15] blijkt dat uit data (ontsleutelde e-mailberichten van PGP-Safe gebruikers) die de Nederlandse politie in het onderzoek 26Sassenheim had verkregen en gedeeld, op mondeling verzoek van het Franse onderzoeksteam een extractie is gemaakt van Franstalige e-mailcommunicatie van en naar SkyECC e-mailadressen.

Dit heeft geresulteerd in een Excel-bestand met klantinformatie. Verder blijkt dat de Nederlandse politie op 27 mei 2019 het Exel-bestand “op politie-politie basis” aan de Franse politie heeft verstrekt. Naar aanleiding van deze klantinformatie is in gezamenlijke gesprekken met Frankrijk, België, Nederland en Europol besproken dat “het opportuun was” om eerst een IP-tap op het interne netwerk van SkyECC te plaatsen. De Franse rechercheurs gaven daarbij aan de IP-tap in hun eigen onderzoek te willen aansluiten. Het hof gaat er vanuit dat dit laatste ook op 27 mei 2019 bij Europol is besproken. Dit sluit aan bij de gang van zaken vanaf november/december 2018 toen tussen (in elk geval) Frankrijk, België en Nederland informatie-uitwisseling plaatsvond waarbij de betrokken landen elkaar op de hoogte hielden van onderzoeksresultaten en onderzoekshandelingen met betrekking tot o.a. SkyECC. Concreet blijkt dit uit de zojuist genoemde verstrekking van Franstalige SkyECC berichten (uit de PGPSafe-dataset) door Nederland aan Frankrijk.

Naar het oordeel van het hof is het Excel-bestand gedeeld met de Franse politie op grond van artikel 26 Cybercrimeverdrag. Deze bepaling voorziet – voor zover hier van belang - in het op eigen initiatief verstrekken van verkregen inlichtingen aan een andere staat wanneer de verstrekking naar het oordeel van de verstrekkende staat van deze inlichtingen de ontvangende staat kan helpen bij het instellen of uitvoeren van onderzoeken of strafvervolgingen. Nederland is hier de verstrekkende staat en Frankrijk de ontvangende staat. Dat de Franse politie na ontvangst van de data uit onderzoek 26Sassenheim mondeling heeft verzocht om een extractie uit deze data, doet hieraan niet af.

Vervolgens stelt het hof zich de vraag of het “inroepen van hulp” door Nederlandse autoriteiten – als beschreven in het Franse document D2 van 19 augustus 2019 - ook tijdens de vergadering van 27 mei 2019 heeft plaatsgevonden. Het document D2 beschrijft onder meer dat i) op 27 mei 2019 een werkvergadering bij Interpol plaatsvond over SkyECC waarbij Belgische en Nederlandse autoriteiten aanwezig waren, ii) de Nederlandse autoriteiten een lijst van berichten verstrekten in het Frans tussen klanten van SkyECC die in een ander onderzoek waren gevonden en iii) de Nederlandse autoriteiten de hulp van Frankrijk inriepen om een gerechtelijk onderscheppingssysteem op te zetten tussen de hoofdserver en de back-up server van SkyECC.

Gelet op de zeer vergelijkbare beschrijving van de gespreksonderwerpen in de hiervoor vermelde stukken over deze vergadering, concludeert het hof dat de opsteller van het document D2 beschrijft dat Nederland tijdens de vergadering bij Europol van 27 mei 2019 de hulp van Frankrijk heeft ingeroepen om een gerechtelijk onderscheppingssysteem op te zetten.

Wat de Franse verbalisant in document D2 hier beschrijft – het inroepen van hulp door Nederlandse autoriteiten - heeft aldus eveneens plaatsgevonden tijdens een uitwisseling van gegevens op grond van artikel 26 Cybercrimeverdrag.

Het hof leidt uit het voorgaande af dat Nederland van oordeel was dat de verstrekking van het Excel-bestand met klantgegevens Frankrijk kon helpen bij het instellen of uitvoeren van onderzoeken bij SkyECC in de zin van artikel 26 Cybercrimeverdrag. Dit laatste komt overeen met het relaas van de rechercheur 824 dat het volgens Frankrijk, België, Nederland en Europol na het ontvangen van de klantinformatie “opportuun was” om eerst een IP-tap op het interne netwerk van SkyECC te plaatsen. Het hof houdt het ervoor dat tussen de rechercheurs uit de verschillende landen ook is gesproken over (de technische aspecten van) het te verrichten onderzoek bij SkyECC. Zo is er volgens de opsteller van document D2 ook besloten om een tweede sonde op de hoofdserver te plaatsen.

De vraag van de aanwezige Nederlandse recherche aan de Franse recherche om een gerechtelijk onderscheppingssysteem op te zetten tussen de hoofdserver en de back-up server van SkyECC (derhalve op het interne netwerk) dient te worden begrepen in het kader van de uitwisseling van gegevens op grond van artikel 26 Cybercrimeverdrag. Dat deze vraag in een gezamenlijk overleg werd gesteld blijkt ook uit het relaas van de Nederlandse rechercheur 824, waaruit blijkt dat de andere deelnemers aan de bijeenkomst van 27 mei 2019 deze aanpak – de IP-tap op het interne netwerk - onderschreven. Dit geldt ook als de Nederlandse recherche met die vraag - in de woorden van de raadsman - de aanzet heeft gegeven tot het door Frankrijk aansluiten van de IP-tap tussen de hoofdserver en de back-up server van SkyECC. Ook dan gaat het om politie-overleg over (technische aspecten van) het uitvoeren van onderzoek door Frankrijk naar aanleiding van de spontane verstrekking door Nederland van de data uit het onderzoek 26Sassenheim en de daaruit voortgekomen klantlijsten. Ook overigens moet dit verzoek of deze aanzet in de vergadering van 27 mei 2019 niet geïsoleerd worden beschouwd. Met het EOB van 6 december 2018 had Nederland al de eerste stap gezet in de technische verkenning van mogelijkheden – waaronder een IP-tap - om de inhoud en metadata van SkyECC berichten te verkrijgen.

De Franse politie heeft hoe dan ook – al dan niet na de aanzet daartoe van de Nederlandse collega’s – in de bijeenkomst van 27 mei 2019 (“…tijdens deze gesprekken…”) besloten dat zij de IP-tap in haar eigen onderzoek wilde gaan aanvragen en aansluiten en de andere deelnemers in het kader van artikel 26 Cybercrimeverdrag geïnformeerd. Van een verzoek van Nederland in het kader van klassieke rechtshulp[16] is geen sprake geweest. Een Nederlands EOB[17] om een IP-tap bij SkyECC aan te sluiten is niet aan Frankrijk uitgevaardigd en het gemeenschappelijk onderzoeksteam[18] is pas later (op 13 december 2019) opgericht.

Het hof is op basis van de feiten en omstandigheden zoals deze op dit moment bekend zijn, van oordeel dat het vertrouwensbeginsel van toepassing is op het Franse onderzoek – het plaatsen van IP-taps op de servers van SkyECC in Roubaix – dat vervolgens heeft plaatsgevonden.

Het is derhalve thans niet noodzakelijk de getuigen, die worden verzocht om nader onderzoek naar de rechtmatigheid en de betrouwbaarheid van de interceptie te verrichten, te horen. Evenmin is het noodzakelijk de overige verzochte getuigen te horen, aangezien uit de brief van het Openbaar Ministerie d.d. 2 juni 2022 met bijlagen en het proces-verbaal in onderzoek 13Werl van dezelfde datum – in onderlinge samenhang bezien – voldoende blijkt hoe het plaatsen van de Franse IP-tap in de onderlinge internationale samenwerking van de politiediensten tot stand gekomen is en tevens hoe de gewraakte passage uit het nadien bekend geworden document D2 tegen de achtergrond van artikel 26 Cybercrimeverdrag moet worden begrepen.

Het hof wijst ook af het verzoek om voeging van het later ingetrokken aanvullend EOB waarin het Openbaar Ministerie verzocht de SkyECC servers te mogen tappen. De achtergrond van zowel de aanvraag van het EOB als de intrekking ervan – beide op 27 mei 2019 – is bij brief van de advocaten-generaal van 28 augustus 2025 en ter terechtzitting van 2 september 2025 voldoende verantwoord, mede gelet op het eerder genoemde proces- verbaal van 2 juni 2022 waaruit het hof – als gezegd - afleidt dat de Franse recherche op 27 mei 2019 tijdens de Europol bijeenkomst op grond van artikel 26 Cybercrimeverdrag aan de andere rechercheurs liet weten dat zij de IP-tap in haar eigen onderzoek wilde aanvragen en aansluiten. Uit het dossier blijkt dat de Franse recherche dit inderdaad heeft gedaan.

Overweging ten overvloede De raadsman heeft aangevoerd dat uit document D2 blijkt dat de Nederlandse autoriteiten het initiatief hebben genomen tot het opzetten van de interceptie op het interne netwerk van SkyECC. In dat geval moet zijn voldaan aan de vereisten die op grond van het Nederlandse strafprocesrecht gelden voor toepassing van de betreffende bevoegdheid in een nationaal onderzoek. Dat volgt uit rechtsoverweging 6.21.1 van de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad d.d. 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913. De raadsman stelt dat het vertrouwensbeginsel niet opgaat aangezien niet is voldaan aan de Nederlandse strafvorderlijke vereisten voor het plaatsen van de IP-tap in Roubaix door de Franse autoriteiten.

Het hof overweegt dat de Hoge Raad in deze beslissing, die onder meer gaat over opsporing in het buitenland, onder C (6.20-6.24) bespreekt in welke gevallen het Openbaar Ministerie gehouden is een machtiging van de rechter-commissaris te vorderen. De Hoge Raad overweegt: “6.21.1 Als de toepassing van een opsporingsbevoegdheid in het buitenland onder verantwoordelijkheid van een buitenlandse autoriteit plaatsvindt, hoeft alleen dan te worden voldaan aan de vereisten die op grond van het Nederlandse strafprocesrecht gelden voor toepassing van de betreffende bevoegdheid in een nationaal onderzoek naar de strafbare feiten, als de toepassing van de opsporingsbevoegdheid plaatsvindt op initiatief van de Nederlandse autoriteiten. Dat wil zeggen: op verzoek van Nederland – al dan niet in verband met het optreden van een gemeenschappelijk onderzoeksteam – dan wel op grond van een door Nederland uitgevaardigd EOB. Als dan voor de betreffende bevoegdheid naar Nederlands strafprocesrecht geldt dat een machtiging van de rechter-commissaris is vereist, moet deze machtiging worden verkregen voordat aan de buitenlandse autoriteit wordt verzocht tot de toepassing van een opsporingsbevoegdheid over te gaan, dan wel met het oog op de uitvoering van een onderzoeksmaatregel een EOB wordt uitgevaardigd” Uit deze beslissing van de Hoge Raad volgt niet dat als de Nederlandse autoriteiten verzuimen (tijdig) een machtiging van de rechter-commissaris te verkrijgen en er niettemin op verzoek van Nederland onderzoek in het buitenland is uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten, het vertrouwensbeginsel als bedoeld in rechtsoverweging 6.5.2. van deze beslissing niet geldt. Een verweer op deze grond wordt beoordeeld op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Overigens zou – zo voegt het hof eveneens ten overvloede toe – een machtiging van de rechter-commissaris dienen om de gegevensverwerking te normeren, maar niet benodigd zijn voor de verkrijging van de gegevens uit de IP-taps in Frankrijk.

Concluderend Op grond van het vorenstaande wijst het hof het verzoek van de verdediging gedaan ter terechtzitting van 2 september 2025, te weten het horen van [betrokkene 1], LAP0814 en R814, af omdat de noodzaak hiertoe niet is gebleken. Het hof wijst, eveneens op grond van het vorenstaande, af het verzoek tot het verstrekken van het verzoek om het tappen van de SkyECC-servers van (op of omstreeks) 27 mei 2019 dat nadien is ingetrokken, nu de noodzaak van verstrekking niet is gebleken.

Voor de volledigheid merkt de voorzitter op dat het hof op de terechtzitting van 2 september 2025 het verzoek van de verdediging om opnieuw te beslissen op het eerder afgewezen aanvullende verzoek tot het horen van een Nederlandse officier van justitie heeft afgewezen en de advocaat-generaal opdracht heeft gegeven om de schriftelijke vragen van de verdediging op dit punt in de onderhavige zaak te laten beantwoorden in een aanvullend proces-verbaal door de politie en/of officier van justitie.

Het gerechtshof, gehoord hebbende de raadsman en de advocaat-generaal, schorst hierop het onderzoek voor onbepaalde tijd. Het hof stelt de termijn van de schorsing op meer dan één maand doch korter dan drie maanden, om de klemmende reden dat het zittingsrooster van het hof een behandeling van de zaak op een eerder tijdstip niet toelaat;

beveelt de oproeping van de verdachte en zijn raadslieden voor de nadere terechtzitting (zijnde een pro forma terechtzitting op 30 oktober 2025 op een nog nader te bepalen tijdstip);

verzoekt de advocaat-generaal zorg te dragen voor het transport van de verdachte;

stelt de stukken daartoe in handen van de advocaat-generaal.

Dit proces-verbaal is door de voorzitter en de griffiers vastgesteld en, bij afwezigheid van de griffier mr. M.T. Huynh, alleen door de voorzitter en de griffier mr. M.J.J. van den Broek ondertekend.

HR 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913.

Zie bijlage 31 bij de brief d.d. 2 juni 2022 van het openbaar ministerie.

Zie bijlagen 32 en 33 bij de brief d.d. 2 juni 2022 van het openbaar ministerie.

Zie bijlage 33 bij de brief d.d. 2 juni 2022 van het openbaar ministerie.

Zie bijlage 35 bij de brief d.d. 2 juni 2022 van het openbaar ministerie.

Zie het verzoek d.d. 14 juni 2019 tot interceptie van berichten van een Franse officier van Justitie bij de rechtbank Lille aan het Gerechtshof Douai ( blz. D10/7 e.v.).

Zie het proces-verbaal van bevindingen onderzoek 13Werl d.d. 2 juni 2022 blz. 6.

Zie het verzoek d.d. 14 juni 2019 tot interceptie van berichten van een Franse officier van Justitie bij de rechtbank Lille aan een Juge des Libertés et de la Détention ( blz. D10/7 e.v.). Zie ook de toestemming van de rechtbank te Lille van 14 juni 2019 (blz. D10/15 e.v.).

Zie het verzoek d.d. 14 juni 2019 tot interceptie van berichten van een Franse officier van Justitie bij de rechtbank Lille aan een Juge des Libertés et de la Détention (blz. D10/13).

Zie het proces-verbaal van bevindingen onderzoek 13Werl d.d. 2 juni 2022 blz. 6.

Zie het proces-verbaal van bevindingen “Verwerking IP-tap data, hashwaarde controle en technisch verloop onderzoek Werl d.d. 2 juni 2022 (Bijlage Proces-verbaal d.d. 2 juni 2022).

Zie het EOB (2) d.d. 16 juli 2019 inhoudende een formeel verzoek door Nederland aan Frankrijk om gebruik te maken van de data afkomstig uit de IP-tap (Bijlage 38).

Zie de formele toestemming tot het gebruik van de data uit de IP-taps, onderzoeksrechter Rechtbank te Lille d.d. 20 augustus 2019 (Bijlage 40).

Het hof gaat er vanuit dat het Belgische EOB is opgemaakt op 21 november 2018 en op 13 december 2018 door Frankrijk is ontvangen/verwerkt. Deze termijn valt binnen de 30 dagen-termijn als bedoeld in art. 12 lid 3 EOB-richtlijn.

Zie het proces-verbaal van bevindingen “Verwerking IP-tap data, hashwaarde controle en technisch verloop onderzoek Werl d.d. 2 juni 2022 (Bijlage Proces-verbaal d.d. 2 juni 2022).

Zie HR 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913 rov. 6.3-6.6.

Zie HR 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913 rov. 6.12-6.16.

Zie HR 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913 rov. 6.7-6.11.


Voetnoten

HR 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913.

Zie bijlage 31 bij de brief d.d. 2 juni 2022 van het openbaar ministerie.

Zie bijlagen 32 en 33 bij de brief d.d. 2 juni 2022 van het openbaar ministerie.

Zie bijlage 33 bij de brief d.d. 2 juni 2022 van het openbaar ministerie.

Zie bijlage 35 bij de brief d.d. 2 juni 2022 van het openbaar ministerie.

Zie het verzoek d.d. 14 juni 2019 tot interceptie van berichten van een Franse officier van Justitie bij de rechtbank Lille aan het Gerechtshof Douai ( blz. D10/7 e.v.).

Zie het proces-verbaal van bevindingen onderzoek 13Werl d.d. 2 juni 2022 blz. 6.

Zie het verzoek d.d. 14 juni 2019 tot interceptie van berichten van een Franse officier van Justitie bij de rechtbank Lille aan een Juge des Libertés et de la Détention ( blz. D10/7 e.v.). Zie ook de toestemming van de rechtbank te Lille van 14 juni 2019 (blz. D10/15 e.v.).

Zie het verzoek d.d. 14 juni 2019 tot interceptie van berichten van een Franse officier van Justitie bij de rechtbank Lille aan een Juge des Libertés et de la Détention (blz. D10/13).

Zie het proces-verbaal van bevindingen onderzoek 13Werl d.d. 2 juni 2022 blz. 6.

Zie het proces-verbaal van bevindingen “Verwerking IP-tap data, hashwaarde controle en technisch verloop onderzoek Werl d.d. 2 juni 2022 (Bijlage Proces-verbaal d.d. 2 juni 2022).

Zie het EOB (2) d.d. 16 juli 2019 inhoudende een formeel verzoek door Nederland aan Frankrijk om gebruik te maken van de data afkomstig uit de IP-tap (Bijlage 38).

Zie de formele toestemming tot het gebruik van de data uit de IP-taps, onderzoeksrechter Rechtbank te Lille d.d. 20 augustus 2019 (Bijlage 40).

Het hof gaat er vanuit dat het Belgische EOB is opgemaakt op 21 november 2018 en op 13 december 2018 door Frankrijk is ontvangen/verwerkt. Deze termijn valt binnen de 30 dagen-termijn als bedoeld in art. 12 lid 3 EOB-richtlijn.

Zie het proces-verbaal van bevindingen “Verwerking IP-tap data, hashwaarde controle en technisch verloop onderzoek Werl d.d. 2 juni 2022 (Bijlage Proces-verbaal d.d. 2 juni 2022).

Zie HR 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913 rov. 6.3-6.6.

Zie HR 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913 rov. 6.12-6.16.

Zie HR 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913 rov. 6.7-6.11.