ECLI:NL:GHDHA:2025:1481 - Gerechtshof Den Haag - 5 augustus 2025
Arrest
Formele relaties
Rechtsgebieden
Arrest inhoud
Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.330.010/01 Zaak- en rolnummer rechtbank : C/10/632738 / HA ZA 22-81
Arrest van 5 augustus 2025
in de zaak van
1 [appellante 1] ,
gevestigd in [vestigingsplaats appellante 1] ,
2.[appellant 2] ,
wonende in [woonplaats appellant 2] ( [gemeente 1] ),
- [appellante 3],
wonende in [woonplaats appellante 3] , appellanten, advocaat: mr. R.A.D. Blaauw, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde], gevestigd in [vestigingsplaats geïntimeerde] ( [gemeente 2] ), geïntimeerde, advocaat: mr. J. Oerlemans, kantoorhoudend in 's-Hertogenbosch.
Het hof noemt appellanten hierna gezamenlijk [appellanten] en afzonderlijk respectievelijk [appellante 1] , [appellant 2] en [appellante 3] , en geïntimeerde [geïntimeerde] .
1 De zaak in het kort
1.1 [geïntimeerde] en [appellante 1] houden zich bezig met de exploitatie van onroerend goed. Voornoemde vennootschappen hebben een overeenkomst van geldlening gesloten op basis waarvan [geïntimeerde] een bedrag van € 350.000,- heeft uitgeleend aan [appellante 1] . In deze overeenkomst is opgenomen dat [appellant 2] en [appellante 3] borg zullen staan voor de terugbetaling van dit bedrag.
1.2 [appellante 1] heeft de lening niet tijdig terugbetaald, waarna partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over terugbetaling van een lager dan het verschuldigde bedrag tegen finale kwijting.
1.3 In deze procedure stelt [geïntimeerde] zich op het standpunt dat zij de vaststellingsovereenkomst is aangegaan onder invloed van onjuiste informatieverstrekking door [appellanten] als gevolg waarvan zij schade heeft geleden. Zij vordert onder meer de hoofdelijke veroordeling van [appellanten] tot vergoeding van die schade.
1.4 De rechtbank heeft [appellanten] - voor zover nu nog van belang - hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 220.686,04 aan schadevergoeding, vermeerderd met kosten. [appellanten] kunnen zich hiermee niet verenigen.
2 Procesverloop in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
Op 8 juli 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd. Mr. Blaauw heeft toegezegd de pleitaantekeningen na te zenden, die genoemd zijn in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 7 september 2022, maar ontbreken in het overgelegde procesdossier. Ook het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen ontbreekt in het procesdossier. Bij e-mail van 25 juli 2025 heeft mr. Blaauw de pleitaantekeningen nagezonden. Mr. Blaauw berichtte verder dat hij niet beschikt over het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen, maar dat hij heeft begrepen dat dit proces-verbaal niets relevants bevat.
3 Feitelijke achtergrond
3.1 De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis van 21 december 2022 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Daartegen is niet gegriefd. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
a. [appellant 2] en [appellante 3] zijn ieder houder van de helft van de aandelen in [appellante 1] . [appellant 2] is ook zelfstandig bevoegd bestuurder van [appellante 1] .
[bestuurder geïntimeerde] is aandeelhouder en bestuurder van [geïntimeerde] .
[appellante 1] en [geïntimeerde] houden zich beide bezig met de exploitatie/verhuur van onroerend goed. Zij waren zakenpartners.
[appellante 1] , [geïntimeerde] en een derde vennootschap, [betrokken vennootschap 1] hielden tot 2010 ieder een derde van de aandelen in [betrokken vennootschap 2] en in [betrokken vennootschap 3] . [betrokken vennootschap 2] heeft in 2010 van [spoorwegexploiteur 1] een portefeuille verworven met een groot aantal losse stukken grond om en langs het spoor. De portefeuille had vanwege onderhoudsverplichtingen een negatieve waarde, zodat [spoorwegexploiteur 1] naast de portefeuille ook een vergoeding van enkele miljoenen betaalde.
Daags voor de levering van de portefeuille van [spoorwegexploiteur 1] heeft [geïntimeerde] haar aandelen in [betrokken vennootschap 2] en [betrokken vennootschap 3] verkocht aan [appellante 1] en [betrokken vennootschap 1] . [bestuurder geïntimeerde] bleef wel – vanwege zijn bijzondere contacten met de [spoorwegexploiteur 1] -organisatie – middels een overeenkomst van opdracht/managementovereenkomst werkzaamheden verrichten voor [betrokken vennootschap 3] . De koopovereenkomst voorzag in een verplichting van [geïntimeerde] en [bestuurder geïntimeerde] om gedurende een zekere tijd bij alle voorgenomen transacties met o.a. [spoorwegexploiteur 1] , eerst [appellante 1] en [betrokken vennootschap 1] in de gelegenheid te stellen om die transactie te doen.
[geïntimeerde] en [appellante 1] hebben een overeenkomst van geldlening (hierna: de leningsovereenkomst) gesloten, die in een notariële akte van 13 oktober 2011 is vastgelegd. In de overeenkomst is onder meer bepaald dat [geïntimeerde] een bedrag van € 350.000,- te leen heeft gegeven aan [appellante 1] , tegen een rente te berekenen naar één-maands-Euribor vermeerderd met een opslag van 3,15% per jaar. Verder is bepaald dat bij niet tijdige (rente)betaling een boeterente verschuldigd is. De lening dient te worden terugbetaald op uiterlijk 13 oktober 2012, tenzij [geïntimeerde] instemt met een verzoek tot verlenging van maximaal 3 maanden. De akte is mede ondertekend door [appellant 2] en [appellante 3] in het kader van een persoonlijke borgstelling.
[appellante 1] is tekortgeschoten in de nakoming van overeengekomen rentebetalingen en ook bij de terugbetaling van de hoofdsom. In dat kader hebben partijen veelvuldig met elkaar gecorrespondeerd.
Bij e-mail van 5 juni 2012 berichtte [appellant 2] aan [bestuurder geïntimeerde] :
“(... ), ik weet het echt niet meer, alles duurt te lang veeel te lang. had eerder inkomsten verwacht van [spoorwegexploiteur 2] , overeenkomst met hen bijna 1 jaar geleden getekend en daar is tot nu toe niet veel uit voort gekomen.,(...) heb zelf al drie jaar geen inkomsten. ik ben niet in staat om af te lossen, dit is geen keuze maar harde werkelijkheid.. Ik had niet verwacht dat het zover zou komen dat er ook tot nu toe niets zou lopen en er geen duidelijkheid is wanneer wel. Ben er elke dag mee bezig om nieuwe dingen te ondernemen en oude dingen vlot te trekken."
i. In een brief van 20 september 2012 schreef [geïntimeerde] aan [appellante 1] :
'"Bij deze wil ik je attent maken op het feit dat conform de akte van geldlening d.d. 13 oktober 2011 het geleende of niet- afgeloste deel daarvan met de eventueel daarover nog verschuldigde rente uiterlijk 13 oktober 2012 dient te worden terugbetaald. Op dit moment bedraagt bovenvermelde schuld € 350.000.- exclusief eventueel vervallen rentetermijnen. Hierbij verzoek ik je vriendelijk openstaand bedrag ad € 350.000,- uiterlijk 13 oktober 2012 te storten op rekeningnummer(... ). Indien aflossing niet uiterlijk 13 oktober 2012 geschiedt zal ik gebruik maken van de aan mij verstrekte zekerheidstelling en volmacht voortvloeiend uit de akte van geldlening d.d. 13 oktober 2011."
Bij e-mail van 28 september 2012 berichtte [appellante 3] aan [bestuurder geïntimeerde] :
“Bij deze willen wij je uitnodigen voor een gesprek bij ons op kantoor inzake de geldlening. Er waren destijds bepaalde vooruitzichten die tot op heden nog niet verwezenlijkt zijn. (...)"
Nadat [bestuurder geïntimeerde] liet weten niet op de uitnodiging in te gaan omdat de voorwaarden voor de lening klip en klaar waren en dat voor hem daarom een onwerkbare situatie was ontstaan, zodat hij zijn werkzaamheden voor [betrokken vennootschap 3] per direct zou beëindigen, berichtte [appellante 3] dezelfde dag:
“(… ), ik schrik heel erg van je reactie (...) en begrijp het niet het is geen onwil maar niet kunnen. Dit omdat alles wat trager loopt dit is bij jou bekend. Het kan toch niet jou[w]bedoeling zijn om ons kapot te maken.( ...)”
[bestuurder geïntimeerde] reageerde nog dezelfde dag:
“Dit heeft niets met mij te maken of jullie kapot maken ! Als het er om gaat heb je de laatste lening al onder valse voorwenselen gekregen want zowel [betrokkene 1] als ook de accountant bevestigen dat jullie het geïnvesteerde geld in [betrokken vennootschap 3] bv allang terug hebben. Ik ben voor jullie verplichtingen aangegaan en die ga ik nakomen, nogmaals ik heb de notaris destijds expl[i]ciet laten opnoemen dat het na een jaar terug moest komen ik heb vandaag nog geverifieerd of dat ook zo is doorgegeven en deze heeft dat bevestigd. Ondanks deze strikte voorwaarde ben je hiermee akkoord gegaan en nu moet het dus terug.(…)”
In een e-mail van 3 oktober 2012 berichtte [bestuurder geïntimeerde] aan [appellant 2] en [appellante 3] , voor zover van belang:
"Inmiddels heb je een aangetekende brief ontvangen over wat er met het openstaande saldo zal gaan gebeuren, indien jullie de schuld niet op de afgesproken datum aflossen en de bank niet bereid is om de lening termijn te herzien. dan wel een nieuwe lening voor het gelijke bedrag wil aangaan. Wat ik nodig heb voor vrijdag is het volgende, welke zekerheden kun je verstrekken t.b.v. het nog openstaande saldo van K400. (... ) Ook heb ik [appellant 2] gevraagd om met een bedrag te komen wat wel kan worden afgelost zodat ik dan i.i.g. iets heb, K50 is dan het minimale bedrag. Als de bank al akkoord gaat zal ik voor het openstaande saldo dus harde zekerheden moeten hebben (…).”
[appellant 2] reageerde per e-mail van 4 oktober 2012 uur naar [bestuurder geïntimeerde] :
“Wij zijn de lening aangegaan om de periode, tot de verwachte zaken ( [spoorwegexploiteur 2] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] etc. ) doorgang vinden, te overbruggen. Deze zaken duren langer, zoals je weet, dan verwacht en gehoopt maar we zijn er bijna ! De lopende zaken gener[er]en nog geen genoeg opbrengsten, de opbouw hiervan kost veel tijd en geld, e.e.a. anders dan door mijn verwacht. Al mijn tijd en geld heb ik in deze ondernem(…)ing gestopt. Om toch aan onze verplichtingen te kunnen voldoen hebben we al onze woningen in verkoop staan en de boel gesaneerd, ook dit kost op dit moment veel tijd om e.e.a. te realiseren. De bank "roomt" op dit moment de opbrengsten af, zodat de overwaarde in de laatste woningen zit, waardoor e.e.a. nog langer duurt. Ik verzoek je, om met de bank, de leningtermijn te willen herzien daar ik op dit moment geen mogelijkheid heb om de lening af te lossen. Dit is geen onwil maar onmacht, je kan mij goed genoeg dat dit ook echt zo is.(…)”
Nog dezelfde dag reageerde [bestuurder geïntimeerde] naar [appellant 2] :
“Ik heb je mail gelezen maar kan er heel weinig mee, wat me steekt is dat je opnieuw zegt dat al je geld in deze onderneming zit, maar dat is pertinent onwaar. Dit wordt zowel door [betrokkene 1] als ook door de boekhouder bevestigd aan wie ik het op jou verzoek heb nagevraagd. Jouw geld zit niet in [betrokken vennootschap 3] of aan [betrokken vennootschap 3] gelieerde bv's, maar in [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , etc ik hoef ze verder niet allemaal op te noemen. Ik kan er niet mee leven dat je behoudens de toon zoals je die in onze gesprekken en mails gebruikt altijd maar gericht zijn op het feit dat je geld in [betrokken vennootschap 3] zit wat dus niet zo is. Inmiddels vind(…) ik het veel weg hebben van emotionele chantage en daar ga ik niet in mee. Ik wil gewoon van jullie harde zekerheden pas dan kan ik iets beteken[en].Dus hypothecaire Inschrijvingen op panden, verpanding van aandelen of enig ander onderpand. Het spijt mij heel erg dat ik slachtoffer wordt gemaakt van jullie problemen. Problemen die dus totaal niet voortkomen uit [betrokken vennootschap 3] maar uit beslissingen die je privé hebt gemaakt en binnen andere bij jullie in bezit zijnde vennootschappen. (…)”
Op 5 oktober 2012 mailde [appellant 2] aan [bestuurder geïntimeerde] :
“Uiteraard wil ik mee werken aan het stellen van zekerheden; De aandelen in [betrokken vennootschap 3] c.s. die ik en [appellante 3] *hebben kunnen we aan je verpanden.*Voor hypothecaire zekerheden heb je tegenwoordig de toestemming van de bank. nodig. Voor enig ander onderpand graag overleg, daar dit van alles kan zijn, waarvan we samen wat en de mogelijkheden kunnen bespreken.”
Op 10 oktober 2012 schreef [appellant 2] aan [bestuurder geïntimeerde] :
”Jij weet ook dat dat de middelen uit de lopende zaken met de [spoorwegexploiteur 1] of [betrokkene 3] moeten komen. Ik heb niets meer om te verkopen wat geld oplevert om de lening terug te betalen anders dan de zaken van [betrokken vennootschap 3] welke nu nog onvoldoende middelen genereren en dit langer duurt dan verwacht”.
[bestuurder geïntimeerde] reageerde in zijn e-mailbericht van 10 oktober 2012:
“(. .. ) Jouw verhaal blijkt ook op geen enkele manier uit de cijfers. (...) De bank werkt nergens aan mee. Ik moet eur 161.000 terug storten aan de bank. Maandag heb ik een afspraak bij de notaris en vrijdag bij de deurwaarder. Ik heb geen zin meer in overleg met je. Je kunt voor maandag zekerheden aanleveren die voor mij acceptabel zijn en voor vrijdag of uiterlijk vrijdag iig het bedrag wat ik moet terug storten aan de bank. Ik ben er klaar mee."
Op 12 oktober 2012 schreef [appellant 2] aan [bestuurder geïntimeerde] , voor zover van belang:
'·Als ik de mogelijkheid had om de lening te betalen dan was dat allang gebeur[d], dat weet je."
Bij e-mail van 1 november 2012 berichtte [bestuurder geïntimeerde] aan [appellant 2] :
“ik heb van [betrokkene 8] opdracht gegeven om de lening te verlengen tot en met 31 maart 2013 met daarin opgenomen de door hem voorgestelde zekerheden. Ik kan je nu al zeggen dat ik de lening na deze datum met geen dag meer zal verlengen. (...)” Verder zitten we met de kosten en de rente. Overeengekomen is dat er maandelijks 1 % boete rente zal worden berekend waarbij een halve maand als hele zal worden berekend. Dit beteken[t]dat ik je een nota ga sturen voor de maand oktober en volgend tot de maand maart 2013 voor de afgesproken financieringskosten van Eur 1313.96 en daar bij dus de reeds overeengekomen l % boete rente ad Eur· 4000.- p/m. De nota voor de maand oktober en november is reeds naar je verstuur[d]. Ik hoop dat je hiermee geholpen bent en het mag duidelijk zijn dat ik mijn geld liever vandaag als morgen terug heb.”
[appellant 2] reageerde op 4 november 2012 als volgt:
"lk kan je NU niet betalen. dat kan ik als portefeuille II komt, wanneer dit is weten we allebei niet, maar volgens ons beide verwachtingen op korte termijn. De gevraagde "boete” rente kan ik niet per maand betalen, dit geld heb ik gewoonweg niet. lk heb op het moment geen inkomsten. De voorgestelde akte kan ik niet tekenen, dat is euthanasie. Ik kan niet iets aangaan waarvan ik van tevoren weet dat ik het niet na kan komen, en we direct tegenover elkaar komen te staan. iets wat we beide niet moeten willen. (...) Gaarne een aangepaste akte waaraan ik redelijke wijs kan voldoen en kan nakomen.''
Bij notariële akte van 21 december 2012 (hierna: de pandakte) heeft [appellante 1] als zekerheid voor de voldoening van “de schuld (...) uit hoofde van de notariële akte van geldlening groot vier honderd duizend euro (...) met zekerheidstelling (...) verleden (...) op dertien oktober tweeduizend elf” ten behoeve van [geïntimeerde] een eerste pandrecht op haar aandelen in [betrokken vennootschap 2] gevestigd. De pandakte vermeldt verder, voor zover van belang:
" Voldoening Verzekerde Verplichtingen Artikel 5.
- De Pandgever verplicht zich voor één en dertig januari tweeduizend veertien de Verzekerde Verplichtingen te voldoen. Indien hij vóór of op die datum alles geheel of gedeeltelijk aflost is hij over het afgeloste bedrag alleen de nog lopende of uitgestelde rente naast de hoofdsom verschuldigd doch nimmer boeterente over de voortijdige aflossing.
- De Pandgever zal zich inspannen om voor één april tweeduizend dertien een gedeelte( ...) (EUR 160.000,00) van de Verzekerde Verplichting te voldoen.”
[appellante 1] heeft ook na deze zekerheidsstelling niet afgelost op de lening van [geïntimeerde] .
Op 10 juni 2013 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam aan [geïntimeerde] verlof verleend voor het leggen van conservatoir beslag op de aandelen van [appellant 2] en [appellante 3] in aan hen gelieerde vennootschappen.
Bij brief van 10 maart 2014 sommeerde [geïntimeerde] [appellante 1] tot betaling, uiterlijk op 24 maart 2014, van de openstaande vordering van € 415.661,15 per 31 januari 2014, vermeerderd met (boete) rente. [geïntimeerde] heeft daarbij aangezegd bij gebreke van tijdige betaling over te gaan tot executieverkoop van de aan haar verpande aandelen.
In een e-mail van 10 oktober 2014 berichtte [appellant 2] aan [bestuurder geïntimeerde] :
"Morge, het ziet er naar uit dat ze toch nog binnen 3 - 4 weken gaan afnemen.(...)
a. [bestuurder geïntimeerde] reageerde dezelfde dag als volgt:
“Oke afwachten maar, heb er over nagedacht en wil je een eenmalig voorstel doen omdat ik er vanaf wil! Maar als je me voor eind van de maand f 210.000 betaal[t]zal ik je voor het restant finale kwijting geven."
Op 20 oktober 2014 reageerde [appellant 2] :
“( ...) Ik heb geen € 210.000.-, hoe graag ik. het ook wil voor finale kwijting. ik ben zoals je weet afhankelijk van [spoorwegexploiteur 1] en [spoorwegexploiteur 2] , [spoorwegexploiteur 2] geeft aan dat alle lichten op groen staan ! verwachting binnen 10 tot 14 dagen. Zoals eerder met je besproken kan ik je dan min. € 50.000,- betalen. dit daags na levering [spoorwegexploiteur 2] ."
Op 31 december 2014 hebben [geïntimeerde] en [appellante 1] bij notariële akte een vaststellingsovereenkomst gesloten (hierna: de vaststellingsovereenkomst), waarin, voor zover van belang, het volgende is bepaald:
"Artikel 1 Volledige terugbetaling geldlening; kwijting en decharge I. I [geïntimeerde] en [appellante 1] stellen vast dat op zes november tweeduizend veertien de schuld van [appellante 1] aan [geïntimeerde] in totaal (inclusief openstaande rente) vierhonderd dertigduizend zevenhonderd drieënnegentig euro en vierendertig cent (€ 430.793,34) bedroeg.
1.2 [geïntimeerde] en [appellante 1] zijn nader overeengekomen dat, indien [appellante 1] op zes november tweeduizend veertien een bedrag van eenhonderd tachtigduizend euro (€ 180.000,00) zou voldoen aan [geïntimeerde] door storting daarvan op rekeningnummer (...), [appellante 1] daarmee voldaan zou hebben aan haar verplichtingen tot aflossing van de geldlening.
1.3 [geïntimeerde] verklaart op zes november tweeduizend veertien het bedrag van (...) € 180.000,00 (...) te hebben ontvangen op gemeld rekeningnummer. In verband hiermee constateren [geïntimeerde] en [appellante 1] dat [appellante 1] heeft voldaan aan de nader overeengekomen verplichtingen en dat [appellante 1] daarmee de geldlening volledig heeft afgelost.
1.4 In verband hiermee komen [geïntimeerde] en [appellante 1] overeen: - [geïntimeerde] verleent bij dezen finale kwijting aan [appellante 1] voor de betaling van al hetgeen [appellante 1] schuldig is uit hoofde van de geldleningsovereenkomst; - dat zij geen rechten meer aan de geldleningsovereenkomst kunnen ontlenen en mitsdien tot geen enkele verplichting uit hoofde van de geldleningsovereenkomst gehouden zijn of kunnen worden; - dat zij ter zake van de geldleningsovereenkomst niets meer van elkaar te vorderen hebben en ook geen vorderingen over en weer zullen instellen; - elkaar bij dezen over en weer volledig en finaal kwijting en decharge ter zake van de geldleningsovereenkomst te verlenen.”
In 2014 heeft [spoorwegexploiteur 1] een tweede groenportefeuille in de markt gezet onder de naam [groenportefeuille] en via een zogenoemde tenderprocedure te koop aangeboden. In december 2014 werd de grond geleverd aan [betrokken vennootschap 4] . [betrokken vennootschap 4] is een loonwerkersbedrijf dat werkzaam was voor [betrokken vennootschap 3] . Enige tijd later is gebleken dat [bestuurder geïntimeerde] daags na de vastgoedtransactie een bedrag van € 3.600.000,- van [betrokken vennootschap 4] heeft ontvangen.
[appellante 1] , [betrokken vennootschap 3] en [betrokken vennootschap 1] hebben [bestuurder geïntimeerde] en [geïntimeerde] (hierna: [bestuurder geïntimeerde] c.s.) gedagvaard voor rechtbank Rotterdam, omdat zij van mening waren dat [bestuurder geïntimeerde] de koopovereenkomst had geschonden onder meer door [betrokken vennootschap 4] te helpen bij de verwerving van de [groenportefeuille] . Dit heeft geleid tot een vonnis van 15 juni 2016 van rechtbank Rotterdam, waarbij [geïntimeerde] en [bestuurder geïntimeerde] werden veroordeeld tot schadevergoeding. [geïntimeerde] en [bestuurder geïntimeerde] zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
Bij arrest van 13 november 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2917, heeft dit hof – na getuigenverhoren – het vonnis van de rechtbank vernietigd en de inleidende vorderingen afgewezen. Het hof overwoog daartoe onder meer dat op grond van de getuigenverhoren was komen vast te staan dat [betrokken vennootschap 4] de [groenportefeuille] zelfstandig had verworven en dat [bestuurder geïntimeerde] eerst in het najaar 2014 met [betrokken vennootschap 4] in gesprek is gekomen over de vastgoedtransactie.
[betrokken vennootschap 3] heeft in het kader van voornoemde aanbesteding en betaling van het bedrag van [betrokken vennootschap 4] aan [bestuurder geïntimeerde] strafrechtelijke aangifte gedaan tegen [bestuurder geïntimeerde] wegens niet-ambtelijke omkoping ex art. 328ter Sr.
Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens strafrechtelijk onderzoek gedaan naar de gang van zaken bij de aanbesteding van de [groenportefeuille] , waarin [bestuurder geïntimeerde] en [geïntimeerde] als verdachten zijn aangemerkt. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek zijn ook [appellant 2] en de [eigenaar betrokken vennootschap 1] intensief verhoord als getuigen. [bestuurder geïntimeerde] / [geïntimeerde] zijn uiteindelijk vrijgesproken.
In het proces-verbaal van verhoor getuige van 16 februari 2021 in voornoemde stafzaak bij de rechtbank Overijssel is, voor zover van belang, de volgende verklaring van [appellant 2] opgenomen:
“U vraagt mij of ik in 2012/2013/2014 financiële problemen had. Ik niet, maar er was een vastgoedcrisis aan de gang. U vraagt mij of mijn vennootschappen in deze periode financiële problemen hadden. Dat weet ik niet, dan moet ik de cijfers nakijken. Het zou wel kunnen dat er liquiditeitsbehoefte was. U, officier van justitie, vraagt mij wat ik daarmee bedoel. Dat je meer financiële ruimte hebt. U vraagt mij waarom ik dan aan [bestuurder geïntimeerde] meerdere malen heb gemaild dat ik de lening aan [geïntimeerde] niet kon terug betalen. Je wil de liquiditeitspositie binnen de vennootschap in stand houden. De lening was aangegaan wegens versterking van de liquiditeitspositie. (...) U vraagt mij waarom het volledige bedrag niet is terugbetaald als de liquiditeitspositie van de vennootschap voldoende was. Dat was omdat [bestuurder geïntimeerde] kwam met een afbetalingsvoorstel.”
In het proces-verbaal van de voortzetting van het hiervoor bedoelde getuigenverhoor op 12 april 2021 is, voor zover van belang, vermeld:
"5. Vraag a t/m d: a Waarom heeft u de hoofdsom van de lening van de heer [bestuurder geïntimeerde] / [geïntimeerde] niet (tijdig) conform de overeenkomst terugbetaald? In overleg met de heer [bestuurder geïntimeerde] zijn we op finale kwijting gekomen. U houdt mij voor dat de lening een bepaalde looptijd heeft en vraagt mij waarom niet de volledige hoofdsom is terugbetaald. Het is gegaan zoals het is gegaan. U rc vraagt mij waarom er een lager bedrag is terugbetaald, terwijl [bestuurder geïntimeerde] recht had op € 350.00[0]. Het was zijn voorstel. In 2014 heb ik de lening afbetaald. De afspraken van de lening zijn een paar keer verlengd. U vraagt mij of dat op mijn verzoek was. Daar is met elkaar over gesproken en over onderhandeld. U vraagt mij waarom erover onderhandeld moest worden en waarom het verlengd moest worden. Dat kwam de betreffende vennootschap beter uit; om de liquiditeitspositie van de vennootschap op voldoende niveau te houden. b. Beschikte u op dat moment over voldoende liquide middelen? De vennootschap was in staat geweest om te kunnen betalen maar het geld stond niet op de betaalrekening op dat moment. U, officier van justitie vraagt mij wat het eigen vermogen was van de vennootschap op dat moment. Dat weet ik niet, dat zou ik moeten opzoeken. Er was wel voldoende vermogen binnen de vennootschap om de lening terug te betalen. c. Wilde u de lening niet terugbetalen of kwam het u beter uit om het niet binnen de looptijd terug te betalen? Het kwam beter uit. anders wordt het niet verlengd. 6. Had u of hadden uw bedrijven in de jaren 2012/2013 2014 voldoende liquiditeiten om de volledige hoofdsom van de heer [bestuurder geïntimeerde] / [geïntimeerde] terug te betalen? Ja. U houdt mij voor dat dit de lening van €350.000 (DOC-280) betreft, die door rentes is opgelopen tot €420.000. (...) Ja, de hoofdsom van de lening en de rente konden ze terug betalen. Dat was de berekening van [bestuurder geïntimeerde] . maar die discussie is nooit gevoerd. Met die discussie bedoel ik dan de discussie over de boeterente. Ik ken de exacte bedragen niet. U rc vraagt mij of ze ook in staat waren de rent[e]te betalen. Ja. (...) 12. (...) a. Kon u in 2012/2013/2014 aan de terugbetalingsverplichtingen van de lening voldoen zonder dat u gelden kreeg van de [spoorwegexploiteur 1] en/of [spoorwegexploiteur 2] ? Ja, dat is gebeurd. De lening is terugbetaald. b. Let wel, de vraag is niet of de lening uiteindelijk is terugbetaald, maar of u in deze jaren in staat was de volledige hoofdsom van de lening terug te betalen aan de heer [bestuurder geïntimeerde] / [geïntimeerde] zonder gelden van [spoorwegexploiteur 1] en [spoorwegexploiteur 2] ? Ja, dat heb ik gedaan. Ik denk wel dat de lening volledig terugbetaald had kunnen worden zonder [spoorwegexploiteur 1] of [spoorwegexploiteur 2] . U vraagt mij met welke gelden ik uiteindelijk de finale kwijting heb betaald. Dat weet ik niet. Het is in ieder geval niet betaald met een nieuwe lening. c. Waarom zegt u dan geen financiële problemen te hebben, terwijl u niet aan de leningsverplichtingen hebt voldaan en de hoofdsom van de lening niet volledig heeft terugbetaald? Omdat [bestuurder geïntimeerde] kwam met een voorstel voor finale kwijting. Er zijn afspraken gemaakt om de lening te verlengen. De lening is steeds verlengd om de liquiditeit binnen de vennootschap vast te houden. Ik heb diverse keren met [bestuurder geïntimeerde] hierover gesproken en hier afspraken over gemaakt. U vraagt mij of ik de twee jaren voorafgaand aan de finale betaling de lening niet wilde terugbetalen. Wij hebben opnieuw afspraken gemaakt over de terugbetaling van de lening. Het was op dat moment beter voor de zaak om de lening te verlengen. Het verzoek tot verlenging kwam van mij, de vennootschap vandaan. (...)"
Van het onder ff) genoemde arrest van 13 november 2018 is herroeping gevraagd.
[geïntimeerde] c.s. heeft op 4 juni 2021 met verlof van de voorzieningenrechter, conservatoir beslag gelegd voor ruim € 10.000.000,-- ten laste van (onder meer) [betrokken vennootschap 3] c.s.. De grondslag hiervan is door [geïntimeerde] c.s. gesteld onrechtmatig handelen door beslagenen, bestaande uit het doen van valse aangifte tegen [geïntimeerde] c.s. en het onjuist informeren van de belastingdienst en de [spoorwegexploiteur 1] over [geïntimeerde] c.s..
Per brief van 27 augustus 2021 van haar advocaat heeft [geïntimeerde] – onder verwijzing naar de tijdens de getuigenverhoren afgelegde verklaringen – de op 31 december 2014 gesloten vaststellingovereenkomst vernietigd op grond van primair bedrog en subsidiair dwaling en [appellante 1] gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 537.923,24 (+ pm). Aan [appellant 2] en [appellante 3] is aangekondigd dat zij bij het uitblijven van betaling als borg zouden worden aangesproken. Iedere betaling is daarna uitgebleven.
Bij dagvaarding van 22 oktober 2021 heeft [geïntimeerde] [appellanten] en [echtgenote van appellant 2] gedagvaard in de onderhavige procedure.
Bij arrest van 3 mei 2022 in de onder kk) genoemde herroepingsprocedure heeft het hof het geding in de hoofdzaak heropend ten aanzien van de eerste grondslag van de vordering van (onder meer) [betrokken vennootschap 3] .
Bij arrest na heropening van 30 juli 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1414, heeft het hof zijn arrest van 13 november 2018 herroepen en opnieuw rechtdoende het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 juni 2016 bekrachtigd, met veroordeling van [geïntimeerde] c.s. in de kosten.
4 Procedure bij de rechtbank
4.1 [geïntimeerde] heeft [appellanten] gedagvaard en – na wijziging van eis – de veroordeling gevorderd van [appellanten] tot betaling aan haar van een bedrag van € 540.379,74 p.m., vermeerderd met kosten.
4.2 [geïntimeerde] legde aan haar vorderingen ten grondslag, dat [appellante 1] onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld door te beweren dat zij de lening niet kon terugbetalen, terwijl zij daartoe wel in staat was. Daarmee heeft zij [geïntimeerde] onder valse voorwendselen bewogen tot het sluiten van de vaststellingsovereenkomst. De schade die [geïntimeerde] daardoor heeft geleden, bestaande uit het niet terugbetaalde deel van de lening vermeerderd met de doorlopende contractuele boete en rente, moet [appellante 1] vergoeden. [appellant 2] is persoonlijk aansprakelijk voor de schade van [geïntimeerde] , omdat hem als bestuurder van [appellante 1] het ernstige verwijt kan worden gemaakt dat hij [geïntimeerde] willens en wetens heeft voorgelogen. [appellant 2] en [appellante 3] hebben daarnaast als borgen bij de leningsovereenkomst onrechtmatig gehandeld door [geïntimeerde] in 2012, 2013 en 2014 in strijd met de werkelijkheid voor te spiegelen dat [appellante 1] en de borgen niet in staat waren om de lening, boete en rente af te lossen, aldus nog steeds [geïntimeerde] .
4.3 Bij het bestreden tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst het sluitstuk was van een periode van ruim twee jaar waarin afspraken over de terugbetaling van de geldlening door [appellante 1] herhaaldelijk niet werden nagekomen en waarin [geïntimeerde] keer op keer werd voorgehouden dat [appellante 1] niet kon betalen. Uit de getuigenverklaringen van [appellant 2] blijkt dat deze mededelingen over het niet kunnen terugbetalen van de lening onjuist waren. De rechtbank concludeerde dan ook dat [appellant 2] namens [appellante 1] tegen [bestuurder geïntimeerde] / [geïntimeerde] gelogen heeft over de financiële positie van [appellante 1] en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [geïntimeerde] . Hiervan kan [appellant 2] een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt, dat hem - naast [appellante 1] - persoonlijk aansprakelijk maakt voor de schade van [geïntimeerde] . Ook [appellante 3] heeft bijgedragen aan het voorspiegelen van het onjuiste beeld van de financiële situatie en is daarom evenzeer aansprakelijk voor de schade van [geïntimeerde] als gevolg van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst. Ten aanzien van de schade heeft de rechtbank geoordeeld dat deze wordt berekend door een vergelijking van de werkelijke situatie en de hypothetische situatie die zonder de misleidende mededelingen van [appellanten] zou zijn ontstaan. Zij heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de hypothetische situatie, waarin het onrechtmatige handelen zich niet zou hebben voorgedaan.
4.4 Bij het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank [appellante 1] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 220.686,04 aan schadevergoeding, vermeerderd met kosten en [appellanten] in de proceskosten veroordeeld.
5 Vordering in hoger beroep
5.1 [appellanten] is in hoger beroep gekomen. Zij wil dat het hof de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijst, [geïntimeerde] in de kosten veroordeelt en veroordeelt tot terugbetaling van het op basis van het bestreden eindvonnis betaalde bedrag, vermeerderd met rente.
5.2 Kort gezegd zien de bezwaren van [appellanten] op het volgende: de rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst het sluitstuk was van een periode van ruim twee jaar waarin afspraken over de terugbetaling van de geldlening door [appellante 1] niet werden nagekomen; het was veeleer een element in een vooropgezet plan van [bestuurder geïntimeerde] om aan de [groenportefeuille] buiten [betrokken vennootschap 1] en [appellante 1] om (en in strijd met wat is overeengekomen) te verdienen (grief 1); de rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat uit de getuigenverklaringen van [appellant 2] blijkt dat de mededelingen over het niet kunnen terugbetalen van de leningen onjuist zijn: liquiditeit en vermogen zijn immers twee verschillende zaken (grief 2); de rechtbank is ten onrechte tot het oordeel gekomen dat [appellante 1] – anders dan [appellanten] herhaaldelijk hebben beweerd – [geïntimeerde] wel degelijk terug kon betalen (grief 3) en geen financiële stukken in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat [appellante 1] dat niet kon (grief 4); de rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het argument dat er een verschil is tussen liquiditeit en vermogen niet opgaat, omdat [appellanten] de indruk heeft gewerkt dat het (ook) niet mogelijk was om voldoende liquiditeit te genereren (grief 5); de rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat [appellant 2] over de financiële positie van [appellante 1] heeft gelogen en dat hem daarvan als bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt (grief 6 en 7); de rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat [appellante 3] actief heeft bijgedragen aan het voorspiegelen van een onjuist beeld, terwijl zij van de juiste situatie op de hoogte was; ook ontkent [appellanten] het causaal verband tussen de uitlatingen van [appellante 3] en de vaststellingsovereenkomst (grief 8 en 9); de rechtbank heeft ten onrechte een causaal verband aangenomen tussen de misleidende uitlatingen van [appellanten] en het overeenkomen van de vaststellingsovereenkomst (grief 10); de rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het verweer van [appellanten] dat [geïntimeerde] ook de mogelijkheid had om zekerheden uit te winnen niet opgaat (grief 11) en dat het verweer dat het [geïntimeerde] zakelijk gezien beter uitkwam om helemaal afscheid te nemen van [appellante 1] onvoldoende was uitgewerkt (grief 12); de rechtbank is voor de berekening van de schade uitgegaan van een onjuist scenario (grief 13) een gefixeerde rentevergoeding (grief 14) en heeft de door [appellante 1] gestelde gedane betalingen onjuist beoordeeld (grief 15 en 16), de rechtbank heeft kortom de schade onjuist berekend (grief 17, 18 en 19). Met grief 20 komen [appellanten] op tegen de (hoogte van) de toegekende beslagkosten.
6 Beoordeling in hoger beroep
6.1 Ter zitting heeft [geïntimeerde] de vraag opgeworpen of [appellant 2] en [appellante 3] wel een belang hebben bij dit hoger beroep, omdat [appellante 1] aan de veroordeling heeft voldaan en niet is gebleken dat [appellante 1] regres op hen zal willen nemen.
6.2 Voor zover [geïntimeerde] hiermee heeft willen betogen dat [appellant 2] en [appellante 3] , geen belang hebben bij dit hoger beroep als bedoeld in art. 3:303 BW zolang niet is aangetoond dat [appellante 1] gebruik zal willen maken van haar regresrecht, volgt het hof haar niet in deze stelling. Het enkele feit dat [appellant 2] en [appellante 3] in eerste aanleg hoofdelijk zijn veroordeeld, rechtvaardigt – zonder nadere voorwaarden – het oordeel dat zij voldoende belang hebben bij dit hoger beroep. Causaal verband
6.3 Het hof ziet aanleiding om grieven 9 en 10 als eerste te behandelen. Deze grieven richten zich tegen het door de rechtbank in het bestreden tussenvonnis aangenomen causaal verband tussen (i) het door [appellante 1] , [appellant 2] en [appellante 3] in de periode 2012-2014 geschetste (en naar het oordeel van de rechtbank onjuiste) beeld dat [appellanten] niet in staat waren de vorderingen uit hoofde van de leningsovereenkomst te voldoen en (ii) het sluiten van de vaststellingsovereenkomst door [geïntimeerde] .
6.4 Het hof stelt voorop dat op [geïntimeerde] de stelplicht en, nu het causaal verband door [appellanten] gemotiveerd is betwist, de bewijslast rust van dit causaal verband. [geïntimeerde] heeft, kort samengevat, gesteld dat zij op basis van de (hierboven in r.ov. 3.1 samengevatte) in 2012-2014 gedane mededelingen van [appellanten] is bewogen tot het aangaan van de vaststellingsovereenkomst. De door [appellant 2] in de strafzaak afgelegde verklaringen (zie r.ov. 3.1. onder ii) en jj)) hebben [geïntimeerde] evenwel tot het inzicht gebracht dat die mededelingen onjuist waren. Als zij dat indertijd al had geweten, dan was zij de vaststellingsovereenkomst niet aangegaan, aldus nog steeds [geïntimeerde] (zie onder meer memorie van antwoord, nr. 61).
6.5 Het hof overweegt daarover het volgende. Uit de correspondentie tussen partijen uit 2012-2014 blijkt dat [appellant 2] en in mindere mate [appellante 3] herhaaldelijk en in verschillende bewoordingen hebben aangegeven dat [appellanten] niet in staat waren tijdig aan hun verplichtingen te voldoen. Uit die correspondentie blijkt ook dat [bestuurder geïntimeerde] geen geloof hechtte aan die uitlatingen en meende dat [appellante 1] , of in ieder geval [appellant 2] en [appellante 3] als borgen, over voldoende vermogen beschikten. Het hof verwijst naar de e-mail van [bestuurder geïntimeerde] aan [appellant 2] van 4 oktober 2012 (r.ov. 3.1 onder o) hiervoor):“(…) wat me steekt is dat je opnieuw zegt dat al je geld in deze onderneming zit, maar dat is pertinent onwaar. (…) Jouw geld zit niet in [betrokken vennootschap 3] of aan [betrokken vennootschap 3] gelieerde bv's, maar in [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , etc ik hoef ze verder niet allemaal op te noemen. (…)”
6.6 [bestuurder geïntimeerde] heeft ook ter zitting desgevraagd bevestigd dat hij de mededelingen van [appellant 2] en [appellante 3] over de betalingsonmacht van [appellante 1] en henzelf niet heeft geloofd en ervan uitging dat zij vermogen hadden “weggemoffeld”.
6.7 Onder deze omstandigheden valt niet in te zien hoe [geïntimeerde] door die mededelingen kan zijn bewogen de vaststellingsovereenkomst aan te gaan, ook niet als het hof, met [geïntimeerde] en de rechtbank, er veronderstellenderwijs vanuit gaat dat de mededelingen van [appellant 2] en [appellante 3] in 2012 onjuist waren. [bestuurder geïntimeerde] geloofde die mededelingen immers niet en liet zich er dus ook niet door leiden. Hij is de vaststellingsovereenkomst aangegaan, zo verklaarde hij verder ter zitting, omdat [appellanten] weigerden te betalen en hij een vaststellingsovereenkomst als enige optie zag om geld binnen te krijgen. Dan moet je soms je verlies nemen en met minder genoegen nemen, zo verklaarde hij. Het hof begrijpt hieruit dat [geïntimeerde] de vaststellingsovereenkomst is aangegaan om op relatief korte termijn iets van haar geld terug te zien en een mogelijk langdurige en gecompliceerde invorderingsprocedure te voorkomen (vgl. memorie van antwoord, nrs. 43 en 71).
6.8 [geïntimeerde] heeft niet toegelicht waarom dit door de getuigenverklaringen anders zou zijn, terwijl dat, gelet op haar stelplicht, op haar weg had gelegen. [geïntimeerde] heeft in de memorie van antwoord, nr. 43, weliswaar gesteld dat zij ervan uit is gegaan dat [appellante 1] geen middelen had, maar deze stelling is niet te rijmen met de in r.ov. 6.5 aangehaalde e-mail en de in r.ov. 6.6 en 6.7 aangehaalde bevestiging van [bestuurder geïntimeerde] ter zitting. Het hof gaat daarom aan het gestelde in de memorie van antwoord voorbij.
6.9 Dat [geïntimeerde] , ondanks haar ongeloof, niettemin de vaststellingsovereenkomst is aangegaan, doet juist vermoeden dat de mededelingen van [appellante 1] , [appellant 2] en [appellante 3] voor [geïntimeerde] niet de reden waren om de vaststellingsovereenkomst aan te gaan. Het lijkt er – gelet op de verklaring van [bestuurder geïntimeerde] ter zitting – veeleer op dat [geïntimeerde] deze overeenkomst is aangegaan, omdat de invordering van de (onbestreden) geldvordering op basis van een executoriale titel gecompliceerd en/of langdurig zou kunnen zijn.
6.10 Nu over het causaal verband door Druval onvoldoende is gesteld, komt het hof aan bewijslevering niet toe, nog daargelaten dat [geïntimeerde] geen specifiek en ter zake dienend bewijs heeft aangeboden. Een causaal verband tussen de gestelde onrechtmatige gedragingen van [appellanten] en het aangaan van de vaststellingsovereenkomst door [geïntimeerde] is dan ook niet komen vast te staan.
6.11 Uit het voorgaande blijkt dat grieven 9 en 10 gegrond zijn. Nu causaal verband tussen het gestelde onrechtmatig handelen en het sluiten van de vaststellingsovereenkomst ontbreekt, zal het hof de vorderingen van [geïntimeerde] afwijzen. De andere grieven behoeven daarom geen behandeling. Conclusie en proceskosten
6.12 Het hof zal het bestreden tussenvonnis en het daarop voortbouwende bestreden eindvonnis vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijzen. De vordering tot terugbetaling van op basis van het bestreden eindvonnis aan [geïntimeerde] betaalde bedrag van (onbestreden) € 243.330,41, vermeerderd met rente, zal worden toegewezen. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten in beide instanties.
6.13 Die proceskosten worden begroot op: eerste aanleg griffierecht € 4.200,-- salaris gemachtigde € 7.935,-- totaal € 12.135,--,
hoger beroep explootkosten € 129,14 griffierecht € 5.689,-- salaris advocaat € 6.639,-- (3 punten × tarief IV) nakosten € 178,-- totaal € 12.635,14
7 Beslissing
Het hof:
- vernietigt de vonnissen van de rechtbank Rotterdam van 21 december 2022 en 26 april 2023,
en opnieuw rechtdoende:
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, M.T. Nijhuis en R.W. Polak en op 5 augustus 2025 in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.