Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Den Haag

ECLI:NL:GHDHA:2025:1408 - Gerechtshof Den Haag - 5 augustus 2025

Arrest

ECLI:NL:GHDHA:2025:14085 augustus 2025

Arrest inhoud

Civiel recht

Team Handel

Zaaknummer hof : 200.339.947/01 Zaaknummer gerechtshof ´s-Hertogenbosch : 200.305.876/01 (verwijzingshof) Zaak-/rolnummers rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, in de gevoegde zaken : C/01/349847 / HA ZA 19-556 (zaak I), C/01/356884/ HA ZA 20-233 (Zaak II) en C/01/356885/ HA ZA 20-234 (Zaak III) Arrest van 5 augustus 2025

in de zaak van

[appellant], wonende te [woonplaats appellant] , [gemeente] , appellant, hierna te noemen: [appellant] , advocaat: mr. F.G.J. van der Kruis te Eindhoven,

tegen

1 [geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats geïntimeerde 1] ,hierna te noemen: [geïntimeerde 1] , 2.Blue and White B.V., gevestigd te Helmond en kantoorhoudende te Eindhoven,hierna: Blue and White,hierna samen te noemen: [geïntimeerden] geïntimeerden, advocaat: mr. M. Tsoutsanis te Naaldwijk.

1 De zaak in het kort

1.1 [appellant] (een oud-advocaat) zoekt verhaal voor een vordering die hij in 2018 heeft gekocht van zijn voormalige advocatenmaatschap. [appellant] stelt dat de vordering nog niet volledig is betaald en vordert van de derdebeslagene het restant omdat hij meent dat deze destijds (bewust) onjuist heeft verklaard en dus onrechtmatig heeft gehandeld.

1.2 De rechtbank wijst af. Het hof is het daarmee eens.

2 Procesverloop in hoger beroep

2.1 Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:

3 Feitelijke achtergrond (voor zover in hoger beroep nog aan de orde)

3.1 [geïntimeerde 1] , geboren op [geboortedatum] , is een broer van de hierna genoemde [de man] . [geïntimeerde 1] is betrokken bij de tandartsenpraktijken [tandartsenpraktijk 1] en Blue and White. Bij de Kamer van Koophandel staat ingeschreven dat [geïntimeerde 1] eigenaar is van [tandartsenpraktijk 1] en sinds 3 december 2009 de praktijk drijft.

3.2 [de man] , geboren op [geboortedatum van de man] , is getrouwd met [de vrouw] , geboren op [geboortedatum van de vrouw] (hierna afzonderlijk: de man en de vrouw; hierna tezamen: het echtpaar). De vrouw is tandarts en de man is bedrijfsleider. Zij hebben met de heer [betrokkene 1] een tandartsenpraktijk gevoerd in Eindhoven. In de periode 2008-2012 heeft het advocatenkantoor GLDK (hierna: GLDK), in de persoon van [appellant] (een partner bij GLDK), het echtpaar bijgestaan in procedures tegen de heer [betrokkene 1] over de toescheiding van de tandartsenpraktijk. Dit geschil is in 2014 geëindigd met een vaststellingsovereenkomst.

3.3 GLDK heeft het echtpaar voor haar bijstand ruim € 200.000,- aan declaraties gestuurd. Het echtpaar heeft een deel hiervan onbetaald gelaten. Hierna is het echtpaar bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 10 september 2014 veroordeeld tot betaling van in hoofdsom ruim € 115.000,-. In hoger beroep is het echtpaar bij arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 21 maart 2017 veroordeeld tot betaling aan GLDK van een bedrag van € 115.061,59 met wettelijke rente over dit bedrag, de proceskosten en de in eerste aanleg gevorderde beslagkosten (hierna: de Veroordeling). Na verwerping van het cassatieberoep in 2018 is de Veroordeling onherroepelijk geworden.

3.4 GLDK heeft op 18 februari 2013ten laste van het echtpaarconservatoir derdenbeslag[hof: loonbeslag] gelegd onder [geïntimeerde 1] . Op 19 februari 2013 heeft [geïntimeerde 1] als derdebeslagene verklaard (ex artikel 475 lid 2 Rv) dat tussen hem en het echtpaar geen enkele rechtsverhouding bestaat. GLDK heeft deze verklaring niet betwist.

3.5 Uit de e-mail van [appellant] van 18 maart 2013 aan de toenmalige raadsman van het echtpaar blijkt dat [appellant] toen heeft toegezegd om gelden van [betrokkene 1] / [betrokkene 2] , die op zijn derdengeldrekening zouden binnenkomen, te verrekenen met de declaraties van het echtpaar totdat op enig moment, uitvoerbaar bij voorraad, gevonnist is dat het echtpaar de declaraties verschuldigd is. Vast staat dat het terzake ontvangen bedrag van € 3.624,83 niet, althans niet kenbaar, is verrekend met de declaraties.

3.6 In februari 2015 (na het vonnis van 10 september 2014) heeft GLDK ten laste van het echtpaarexecutoriaal derdenbeslag(loonbeslag) gelegd onder [geïntimeerde 1] . [geïntimeerde 1] heeft vervolgens op 20 maart 2015 verklaard/doen verklaren dat er vanaf 1 oktober 2014 wel een rechtsverhouding bestaat tussen hem en het echtpaar op basis waarvan hij loon verschuldigd is. Bij deze verklaring zijn loonstroken gevoegd waarop is vermeld:- een tijdelijk dienstverband met de man (van 1 oktober 2014 tot 31 maart 2015) voor 15 uur per week tegen een bruto maandloon van € 975,-;- een tijdelijk dienstverband met de vrouw (van 15 december 2014 tot 30 juni 2015) voor 20 uur per week tegen een bruto maandloon van € 1.386,66.GLDK heeft aan dit beslag geen vervolg gegeven en de verklaring niet betwist.

3.7 GLDK heeft op 18 februari 2013ten laste van het echtpaarconservatoir beslag gelegd op de inventaris van een tandartsenpraktijk in Helmond (naar het hof begrijpt van [tandartsenpraktijk 1] ). [geïntimeerde 1] heeft (via zijn toenmalige raadsman) ontkend dat deze inventaris eigendom van het echtpaar was. GLDK heeft hier toen geen vervolg aan gegeven.

3.8 GLDK heeft haar vordering op het echtpaar (wegens onbetaalde facturen) bij cessieakte van 26 oktober in 2018 overgedragen aan [appellant] . Deze akte houdt onder meer in:“(…) A. Partij 1[hof: GLDK]heeft (…) in rechte toegewezen gekregen een bedrag van*€ 115.061,59, met rente en kosten, dit te laste van partijen [de vrouw] en [de man] , welke vordering (met inbegrip van alle rente en kosten) hierbij aan partij 2*[hof: [appellant] in privé]wordt verkocht en aan partij 2 in eigendom wordt overgedragen die deze cessie aanvaardt. Conform opgave van deurwaarderskantoor (…) bedraagt deze vordering per 17 oktober 2018 de somma van € 145.455,72, incl. rente en (proces- en executie)kosten. Vanwege onzekerheden in de verhaalbaarheid van die vordering is tussen partijen een koopprijs van €[hof: zwartgelakt]*afgesproken (…)**(…)*C. Alle -bestaande en/of geclaimde- nevenrechten resp. zekerheden (zoals pandrecht(en)) resp. beslagrechten, die verbonden zijn en/of kunnen zijn aan de sub A bestaande vordering zoals aan partij 2 gecedeerd, worden hierbij tevens aan partij 2 mee overgedragen, die dit aanvaardt en dit zonder dat jegens partij 2 wordt ingestaan voor het bestaan en/of de inroepbaarheid van die nevenrechten resp. zekerheden (zoals pandrecht(en)) resp. beslagrechten (zowel mbt het verleden, nu als in de toekomst). Partij 2 draagt dus het volledige risico mbt -bestaande en/of geclaimde- nevenrechten resp. zekerheden (zoals pandrecht(en)) resp. beslagrechten, het voorgaande in de meest ruime zin.(…)´

3.9 [appellant] heeft op 17 juli 2019ten laste van het echtpaarexecutoriaal derdenbeslag gelegd onder Blue and White, waarna hij (ook) Blue and White heeft gedagvaard bij dagvaarding van 30 september 2019.

3.10 [appellant] heeft op 26 augustus 2019ten laste van [geïntimeerde 1] (handelende onder de naam [tandartsenpraktijk 1] ) conservatoire derdenbeslagenlaten leggen onder:ABN AMRO Bank NV en Famed NV.

3.11 [appellant] heeft op 3 september 2019ten laste van [geïntimeerde 1] (handelende onder de naam [tandartsenpraktijk 1] ) conservatoir beslag laten leggen op de inventaris van de tandartsenpraktijk.

3.12 De deurwaarder heeft bij brief van 5 september 2019 aan [appellant] een specificatie verstrekt van het bedrag dat het echtpaar op basis van het in overweging 3.3 bedoelde arrest verschuldigd is, te weten: - hoofdsom € 115.061,59, - gereserveerde rente € 17.218,25, - proceskosten € 11.925,71, - nasalaris € 68,-,- overige kosten € 3.231,22.Totaal: € 147.504,77. De deurwaarder heeft daarbij tevens aangegeven dat hij voor [appellant] € 82.500,- heeft geïncasseerd en dat hij zijn eigen kosten van in totaal € 3.624,40 daarvan aftrekt. (De eigen kosten heeft de deurwaarder daarbij als volgt gespecificeerd: (a) afwikkelkosten€ 1.000,-, (b) griffierecht € 368,-, (c) betekening € 156,70, (d) overbetekening € 138,56, (e) beslag op niet per. betalingen € 171,52, (f) informatiekosten € 3,14, (g) leges Kamer van Koophandel € 28,42, (h) leges KvK (btag) € 30,-, (i) kosten collega deurwaarder € 171,52, (j) honorarium € 1.006,25, (k) BTW € 568,29.)

3.13 [appellant] en het echtpaar zijn op 30 augustus 2019 een betalingsregeling overeengekomen, onder meer inhoudende:*“Are agreeing about the way of fulfilling the payment duties, according to the several court decisions, known to the parties as follows.1. Tomorrow debtors release the amount, which is under the bailiff, through instructions of their lawyer to the bailiff. The amount creditor gets from the bailiff is the amount of € 82.500,- minus his costs. This will be the first instalment. The other instalments of€ 10.000,- will be paid every month, starting from the 15e of October 2019, the 15e of November and so on, until debtors paid an amount of € 156.000,-.**2. Creditor will give you as soon as possible a summary about what is to be paid according to the Greek and Dutch laws and the decisions. Creditor will do i[t]s utmost to give this summary at the end of this year.**3. If it appears that debtors have to pay more after the last payment of € 10.000,-, they will pay the remaining amount in instalments of € 2.000,-, starting from the 15e of the month, after the last instalment and so on until all is payed.**4. Debtors instruct their lawyer in Greece to stop contesting the right to execute in Greece.**5. Debtors have to pay the costs of proceedings in the so called "renvooi” and the costs of the RC. They will be adjusted to the total amount to pay.**6. Creditor will instruct his lawyer in Greece to postpone the execution of the apartment of debtors in [Griekse plaats] . The costs of postponing will be for debtors and will be adjusted to the debt.**7. Creditor claims to have proofs that debtors are also working in Eindhoven. Debtors are contesting this. Creditor has a few months to start a procedure against Blue and White, working as [tandartsenpraktijk 1] ". Creditor preserves the right to do so and will send a writ, if debtors aren’t paying properly the costs of the bailiff and of the court regarding Blue and White will be adjusted to the debt.**8. All actions against the brother of debtor [de man] , [geïntimeerde 1] , and the lawyer of debtors, Mr Neophitou, will have to be paid by themselves and only by themselves.*9. Creditor will directly after receiving this undersigned agreement instruct his bailiff in Helmond to allow Famed and the ABN AMRO to pay to [geïntimeerde 1] all what he as a conservatory measure attached under " [tandartsenpraktijk 1] ", until further instructions are given. The attachments therefore are only working from that moment on. There only will be given further instructions, if debtors aren’t paying the abovementioned instalments and directly after the non-payment. Furthermore will debtor instruct his Greek lawyer to go for an auction of debtors apartment in case they aren't paying properly.”

3.14 Voorafgaand hieraan heeft het echtpaar bij e-mail van 29 augustus 2019 het volgende aan [appellant] geschreven:*” (…)We, [de man] and [de vrouw] , hereby accept your proposal. I do not have the means to sign the e-mail right now, but will do so tomorrow or Monday as you please, provided you give us a clear summary of our arrangement. If the amount owed by law and the decisions is less than 156.124,83 euro — I am sure you will know the exact amount at least a month before the final payment – we will of course subtract it from the last instalment. (…).So please send us the arrangement in summary, so we can sign it and send it to the bailiff.*Met vriendelijke groet, [het echtpaar] ”

3.15 Het echtpaar heeft na de totstandkoming van de betalingsregeling onmiddellijk voornoemd bedrag van € 82.500,- vrijgegeven aan [appellant] als eerste aanbetaling. Hierna zijn tot een bedrag van € 67.000,- maandelijkse betalingen verricht door [geïntimeerde 1] .

3.16 [appellant] heeft op 30 augustus 2019 aan de deurwaarder laten weten dat hij na de betalingsregeling met het echtpaar van zijn kant op zich heeft genomen om de conservatoire beslagleggingen onder Famed en ABN AMRO Bank tot nader order te schorsen. [appellant] heeft daarbij de deurwaarder verzocht de beide instanties hiervan in kennis te stellen.

3.17 De deurwaarder heeft bij e-mail van 5 september 2019 te 10:59u aan [appellant] laten weten dat de advocaat van het echtpaar akkoord is met het vrijgeven van het depot en uitbetaling aan [appellant] en dat hij uit de regeling met het echtpaar opmaakt dat het beslag onder Blue and White niet wordt doorgezet. [appellant] heeft hierop bij mail van dezelfde dag van 15.01u de deurwaarder bedankt voor de spoedige afwikkeling (en verder nog een vraag gesteld over de executiekosten). Deze mail is cc ter kennis gebracht aan (de advocaat van) [geïntimeerde 1] /het echtpaar.

3.18 De deurwaarder heeft hierna het dossier gesloten en geen verdere informatie verstrekt aan het echtpaar of [geïntimeerde 1] .

3.19 [appellant] heeft in deze procedure een specificatie overgelegd waarin hij heeft opgenomen welke executiekosten in zijn visie (naar het hof begrijpt per 1 april 2020) voor rekening van het echtpaar komen en welke bedragen hij ter aflossing heeft ontvangen, waaronder het bedrag van € 67.000,- dat [geïntimeerde 1] namens het echtpaar tussen 7 oktober 2019 en 17 maart 2020 heeft betaald. In deze specificatie zit een bedrag aan executiekosten in Griekenland verwerkt uit 2015 van bijna € 3.000,- en uit 2018/2019 van ruim € 18.000,-. Tezamen heeft [appellant] de (bij het echtpaar in rekening te brengen) executiekosten in Griekenland becijferd op een bedrag van ruim € 21.000,-.

3.20 De executieprocedure in Griekenland is geëindigd met een ten gunste van het echtpaar gewezen vonnis van 31 januari 2020, waarbij [appellant] in de proceskosten is veroordeeld.

4 Procedure bij de rechtbank, voor zover thans nog aan de orde

4.1 [appellant] heeft (in de gevoegde zaken) [geïntimeerde 1] en Blue and White gedagvaard en, na vermindering van eis op 1 april 2020, gevorderd, kort gezegd, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: 1. [geïntimeerde 1] te veroordelen tot afdracht aan de deurwaarder c.q. [appellant] van € 28.354,56 (hof: het door [appellant] gestelde restant-bedrag volgens de betalingsregeling), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 maart 2020 tot op het moment dat de volledige vordering van [appellant] inclusief rente en oplopende executiekosten is voldaan;2. voor recht te verklaren dat [geïntimeerde 1] door bewust valselijk te verklaren tijdens het leggen van conservatoir derdenbeslag en het tijdens het nadien overgaan daarvan in een executoriaal derdenbeslag, maar ook door bewust vals te verklaren bij het leggen van de derdenbeslagen op de inventaris van de tandartsenpraktijk, onrechtmatig heeft gehandeld;3. [geïntimeerde 1] te veroordelen tot vergoeding van de uit het onrechtmatig handelen voortvloeiende schade, zoals is gespecificeerd in productie 2, ad € 9.600,- plus de declaraties van mr. Van de Kruis ad per saldo € 1.559,35, derhalve in totaal € 11.159,35;4. [geïntimeerde 1] op basis van onrechtmatig handelen te veroordelen tot betaling van alle bedragen die eventueel niet via de rechtsgrond van executie in de specificatie begrepen zouden kunnen worden;5. alles met veroordeling van [geïntimeerde 1] in de proces- en nakosten, de kosten van de betekening, de kosten van de gelegde beslagen en de kosten van de verdere executie;6. te bepalen (in zaak II) wat Blue and White onder zich heeft en/of aan het echtpaar verschuldigd is en/of uit een reeds bestaande rechtsverhouding zal verkrijgen en/of uit een reeds bestaande rechtsverhouding verschuldigd zal worden;7. Blue and White te veroordelen tot het ter tenuitvoerlegging af- en overdragen van deze gelden en/of goederen, voor zover zij het totale bedrag dat [appellant] ingevolge het betekende vonnis en arrest te vorderen heeft niet overtreffen;8. alles met veroordeling van Blue and White in de proceskosten;9. [geïntimeerde 1] (in zaak III) te veroordelen tot het afleggen van een verklaring omtrent hetgeen hij aan inventaris van het echtpaar onder zich heeft;10. veroordeling van [geïntimeerde 1] in de proceskosten.

4.2 De rechtbank heeft deze vorderingen bij eindvonnis van 15 december 2021 afgewezen, behoudens de proceskosten in de zaken II en III, die door de rechtbank zijn gecompenseerd. De rechtbank heeft daartoe (samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang) het volgende overwogen.(i) Vordering 1 op de grondslag artikel 477a lid 4 Rv (het niet nakomen van de verplichting tot afgifte van het restantbedrag) gaat niet op, nu het beslag inmiddels is opgeheven.(ii) Tijdens de comparitie heeft [appellant] verklaard dat de vordering uit onrechtmatige daad alleen nog is gebaseerd op de verklaringen van [geïntimeerde 1] omtrent zijn rechtsverhouding met het echtpaar.(iii) De vordering gebaseerd op onrechtmatige daad zal worden afgewezen. Niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde 1] als derdebeslagene in 2013 en 2015 onjuiste verklaringen heeft afgelegd. [appellant] heeft daartoe tegenover het verweer onvoldoende gesteld.(iv) De vorderingen 1 tot en met 5 (in zaak I) zullen daarom worden afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.(v) De procedure in zaak II betrof bij aanvang een verklaringsprocedure ex artikel 477a Rv. Deze vordering is ingetrokken. Alleen de gevorderde proceskostenveroordeling ligt voor.(vi) De rechtbank ziet aanleiding om de kosten van de procedure tegen Blue and White te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt. Het is de rechtbank uit het dossier en het verhandelde ter comparitie gebleken dat partijen weinig transparant jegens elkaar zijn geweest en elkaar over en weer in het geheel niet vertrouwen, hetgeen ertoe heeft geleid dat zij elkaar in deze zaak over en weer op kosten hebben gejaagd.(vii) De procedure in zaak III betrof bij aanvang een verklaringsprocedure ex artikel 477a lid 2 Rv betreffende het in 2013 gelegde beslag op de inventaris van de tandartsenpraktijk. [appellant] heeft zijn vorderingen tot het doen van een gerechtelijke verklaring ingetrokken. Hij vordert thans alleen nog de proces- en beslagkosten.(viii) Derechtbank ziet aanleiding om de kosten van deze procedure (in zaak III) te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt. Niet is komen vast te staan dat deze kosten door toedoen van [geïntimeerde 1] nodeloos zijn gemaakt. Bovendien zijn partijen weinig transparant jegens elkaar geweest en vertrouwen zij elkaar in het geheel niet, hetgeen ertoe heeft geleid dat zij elkaar over en weer op kosten hebben gejaagd.

5 Vorderingen in hoger beroep

5.1 [appellant] vordert vernietiging van het bestreden eindvonnis en alsnog toewijzing van zijn voormelde vorderingen 1 tot en met 5, 8 en 10.

5.2 [geïntimeerden] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dit verweer, waarbij het hof in verband met de devolutieve werking van het hoger beroep ook zal letten op het verweer van [geïntimeerde 1] bij de rechtbank, komt samengevat op het volgende neer: - De vordering van het echtpaar is al volledig voldaan (en nog meer dan dat). - De derde-verklaringen zijn indertijd (in 2013 en 2015) niet betwist door de beslaglegger GLDK, zodat deze, gelet op de vervaltermijn van artikel 477a lid 2 Rv, vaststaan. Het conservatoir beslag op 18 februari 2013 op de praktijkinventaris ten laste van het echtpaar heeft geen doel getroffen omdat de inventaris eigendom was van [geïntimeerde 1] , zoals ook is verklaard.- De beslagen zijn bovendien opgeheven.- Vorderingen uit onrechtmatige daad zijn niet mee overgedragen.- Er is sprake van misbruik van recht.- De berekening van [appellant] dat ruim € 118.000,- onder het executoriaal derdenbeslag van 2015 zou vallen, klopt niet.

6 Beoordeling in hoger beroep

6.1 [appellant] heeft 22 grieven aangevoerd, respectievelijk genummerd 1 tot en met 20, en 11 en 12 (de laatste twee zal het hof grieven 21 en 22 noemen).

6.2 Het hoger beroep betreft alleen de (conventionele) vorderingen van [appellant] . Deze gaan in de kern om verhaal door [appellant] van het restant van de schuld van het echtpaar. Volgens [appellant] gaat het om ongeveer € 28.000,-. [appellant] spreekt hiervoor [geïntimeerde 1] als derdebeslagene aan. Daarnaast vordert [appellant] van [geïntimeerde 1] nog schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen (en daarmee verband houdende verklaringen voor recht). Het hof zal deze vorderingen, gelet op de grieven en het verweer, opnieuw beoordelen. De grieven 1 tot en met 3

6.3 Deze grieven bevatten klachten over de feitenweergave door de rechtbank. De grieven falen, ook voor zover [appellant] klaagt over onvolledige weergave van de feiten. Het hof heeft de feiten die het dienstig acht voor de beoordeling van de zaak zelfstandig vastgesteld, dit met inachtneming van het dossier en de stellingen van partijen over en weer. Tot méér is het hof niet gehouden. De grieven 4 tot en met 20

6.4 Zoals gezegd, heeft [appellant] in deze procedure de derdebeslagene aangesproken en niet de schuldenaars (het echtpaar). [appellant] baseert zijn vorderingen op de derdenbeslagen uit 2013 en 2015 (vermeld in overweging 3.4 en 3.6). Onduidelijk is gebleven of de vordering in hoger beroep ook nog is gebaseerd op de gestelde onrechtmatige verklaring omtrent het beslag op 18 februari 2013 op de praktijkinventaris (bedoeld in overweging 3.7). Het hof zal dit laatste veronderstellenderwijs aannemen.

6.5 Als grondslagen voor zijn vorderingen noemt [appellant] (i) de afgifteverplichting van de derdebeslagene (ex artikel 477a lid 4 Rv) na zijn verklaring omtrent het executoriaal derdenbeslag in 2015 en (ii) onrechtmatige daad (het afleggen van valse verklaringen over de beslagen in 2013 en 2015), waardoor hij schade heeft geleden. De grondslag onrechtmatige daad (grondslag ii)

6.6 Het hof zal eerst grondslag (ii), de onrechtmatige daad bespreken.

6.7 GLDK heeft na de Veroordeling de vordering op het echtpaar met nevenrechten (rente, kosten en beslagrechten) overgedragen (gecedeerd) aan [appellant] . Een vordering uit onrechtmatige daad (bestaande uit het gestelde afleggen van valse verklaringen tegenover beslaglegger GLDK) is geen nevenrecht en had afzonderlijk mee overgedragen moeten worden (HR 12 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3370; NJ 2000, 222). Dat is echter niet gebeurd. [appellant] is kortom geen rechthebbende geworden op een schadevordering van GLDK wegens (gestelde) valse verklaringen van de derdebeslagene. Het bewijsaanbod van [appellant] op dit punt zal als niet ter zake dienend worden gepasseerd. Voor de goede orde: het hof laat hierbij uitdrukkelijk in het midden of de beslaglegger in dit specifieke geval de route van de onrechtmatige daad toekomt, nu de beslaglegger heeft verzuimd om de derde-verklaringen binnen de vervaltermijn van artikel 477a lid 2 Rv te betwisten.

6.8 Anders dan [appellant] stelt, valt deze onrechtmatige daad-vordering niet te scharen onder de wél overgedragen nevenrechten. Voor zover [appellant] bedoeld zou hebben te stellen dat [geïntimeerde 1] jegens hem persoonlijk - naast GLDK - een onrechtmatige daad heeft gepleegd, heeft hij deze stelling onvoldoende onderbouwd. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank terzake.

6.9 De vorderingen van [appellant] , die zijn gebaseerd op onrechtmatige daad, liggen reeds hierom voor afwijzing gereed. Het hof komt niet toe aan bespreking van de overige weren terzake. Niet nakomen afgifteverplichting ex artikel 477a lid 4 Rv (grondslag i)

6.10 Het hof stelt het volgende voorop. Vaststaat dat de beslaglegger GLDK de afgelegde (derde-)verklaringen (daaronder begrepen de namens [geïntimeerde 1] afgelegde verklaringen van zijn advocaat) van 2013 en 2015 niet heeft betwist en dat GLDK geen gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om de verklaringen te bestrijden ingevolge artikel 477a lid 2 Rv. De vervaltermijn van twee maanden van dit artikellid is dus al vele jaren verstreken. Dit betekent dat reeds hierom van de juistheid van deze derde-verklaringen moet worden uitgegaan. Dit betekent verder dat een eventuele afgifteverplichting van lid 4 met betrekking tot het executoriaal loonbeslag in 2015 hoogstens gebaseerd zou kunnen worden op de tijdelijke en beperkte dienstverbanden van [geïntimeerde 1] met het echtpaar ten tijde van het executoriaal loonbeslag in 2015.

6.11 [geïntimeerde 1] heeft gesteld dat hij geen afgifteverplichting (meer) heeft. Hij heeft in dit verband ten verwere aangevoerd dat (a) het beslag is vervallen door volledige betaling, (b) sprake is van misbruik van recht en (c) de door [appellant] gestelde omvang van het beslag (ruim € 118.000,-) onnavolgbaar is en dat hoogstens sprake zou kunnen zijn van een afgifteverplichting van omstreeks € 4.000,-.

6.12 Het hof geeft [geïntimeerde 1] op alle punten gelijk en overweegt als volgt.

6.13 Ad c: Anders dan [appellant] blijkens zijn berekeningen stelt, strekt het loonbeslag van 2015 zich niet uit over de periode voorafgaande aan het beslag en evenmin over latere dienstverbanden die niet door het beslag zijn getroffen. Er is indertijd (in 2015) dus hoogstens een afgifteverplichting ontstaan tot een gering bedrag.

6.14 Ad b: Vaststaat dat beslaglegger GLDK nooit een vervolg heeft gegeven aan dit beslag en (na een eerste gemotiveerde weigering van [geïntimeerde 1] met een beroep op verrekening) niet meer om afgifte heeft gevraagd. Daarnaast staat vast dat [appellant] na cessie van de vordering in 2018 aanvankelijk geen beroep heeft gedaan op de afgifteverplichting van artikel 477a lid 4 Rv maar nieuwe beslagen (voornamelijk ten laste van [geïntimeerde 1] ) heeft gelegd en vervolgens een betalingsregeling heeft getroffen met het echtpaar, waarin ook [geïntimeerde 1] (voor [appellant] kenbaar) heeft geparticipeerd. [geïntimeerde 1] heeft hierna binnen zes maanden in termijnen een bedrag van in totaal € 67.000,- afbetaald op de schuld van het echtpaar. Onder deze omstandigheden beoordeelt het hof de huidige afgiftevordering van [appellant] als misbruik van recht, zeker nu [appellant] volstrekt onjuiste, te hoge, bedragen terzake claimt. Niet alleen waren bijna vijf jaren verstreken zonder dat de beslaglegger aanspraak had gemaakt op afgifte van het beslag, maar bovendien had [appellant] al dubbel en dwars van dezelfde derdebeslagene (op andere titel) forse bedragen ontvangen. Onder deze omstandigheden heeft [geïntimeerde 1] er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat afgifte van het in 2015 beslagen bedrag een gepasseerd station was. Zo er nog sprake is geweest van een bevoegdheid van [appellant] om afgifte te eisen, dan heeft [appellant] deze bevoegdheid onrechtmatig uitgeoefend.

6.15 Ad a: [geïntimeerde 1] heeft terzake uitgebreid verweer gevoerd en betoogd dat niet alleen de door [appellant] gestelde omvang van de (resterende) vordering niet klopt, maar ook dat méér is afbetaald op de vordering dan [appellant] beweert. De omvang van de vordering

6.16 [appellant] en het echtpaar hebben in september 2019 een betalingsregeling getroffen ter aflossing van hun schuld op basis van de Veroordeling (*“Are agreeing about the way of fulfilling the payment duties, according to the several court decisions (…).*Deze afbetalingsregeling heeft ‘losse eindjes’. Enerzijds heeft [appellant] , zoals mede blijkt uit de tekst ervan, zich niet op een vast bedrag willen vastleggen, terwijl anderzijds het echtpaar bij e-mail van 29 september 2019 (zie overweging 3.14) uitdrukkelijk het voorbehoud heeft gemaakt van een helder overzicht en het exacte bedrag dat het op grond van de wet verschuldigd is *(‘according the Greek and Dutch Laws’)*en het teveel in rekening gebrachte te zullen aftrekken (‘If the amount owed by law and the decisions is less than 156.124,83 euro — I am sure you will know the exact amount at least a month before the final payment – we will of course subtract it from the last instalment’). Een helder overzicht van het exact verschuldigde heeft [appellant] niet verstrekt, althans daarvan is het hof niet gebleken. [appellant] heeft voornamelijk (onvoldoende duidelijke) specificaties van zijn eigen kosten verstrekt en komt uit op een totaal bedrag aan executiekosten van ruim € 63.000,- (zie laatstelijk de specificatie van 1 april 2020 genoemd in overweging 3.19 die het hof hierna zal bespreken).

6.17 Uitgangspunt voor bepaling van de schadeomvang is de opgave van de deurwaarder van 5 september 2019 (zie overweging 3.12). Blijkens deze opgave bedroeg de schuld van het echtpaar toen op basis van de Veroordeling € 147.504,77, inclusief rente en Nederlandse (beslag)kosten. Ook als rekening wordt gehouden met de imputatieregel van artikel 6:44 lid 1 BW kan daar, los van de hierna te bespreken Griekse executiekosten, hoogstens een gering bedrag aan rente zijn bijgekomen, gelet op het beperkte resterende, steeds lager wordende bedrag en de lage rentevoet op dat moment (volgens openbare bronnen 2% in 2019 en 1,75% in 2020). Dit blijkt ook wel uit de specificatie van [appellant] van 1 april 2020, die in de periode van 1 oktober 2019 tot 1 april 2020 tot een bedrag aan rente komt van omstreeks € 580,-. De betreffende rente moet echter naar het oordeel van het hof aanzienlijk minder zijn geweest, nu [appellant] in zijn specificatie van een te hoog bedrag aan executiekosten is uitgegaan zoals het hof hierna zal toelichten.

6.18 Voor zover [appellant] aanspraak maakt op executiekosten in Griekenland staat vast dat hij door de Griekse rechter in het ongelijk is gesteld en is veroordeeld in de proceskosten. Zeker in het licht hiervan heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd op welke grond en tot welke hoogte de (wettelijke) executiekosten in Griekenland door het echtpaar verschuldigd zouden zijn. Dit geldt des te sterker, nu het echtpaar voorafgaande aan de betalingsregeling tegenover [appellant] uitdrukkelijk heeft uitgesproken dat het wilde weten wat het uiteindelijk op grond van de wet verschuldigd zou zijn. [appellant] (nota bene oud-advocaat) heeft deze terecht gevraagde informatie niet (toereikend) verstrekt.Zijn (laatste) specificatie van 1 april 2020 bestaat voor een aanzienlijk deel, namelijk voor een bedrag van ruim € 18.000,-, uit, naar het hof begrijpt, daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten in Griekenland. Tegenover de gemotiveerde betwisting ontbreekt enige onderbouwing waarom het echtpaar deze (volgens Nederlandse begrippen in ieder geval ongebruikelijke) kosten verschuldigd zou zijn, althans waarom het echtpaar dit als zodanig had moeten begrijpen.. Dit alles brengt het hof tot de slotsom dat er geen grondslag is om de opgevoerde Griekse executiekosten aan het echtpaar toe te rekenen.

6.19 In de specificatie van 1 april 2020 zijn daarnaast onder 3 en 4 ook nog andere kosten opgevoerd. Van een toelichting ontbreekt elk spoor, zodat het hof reeds hierom hieraan voorbijgaat.

6.20 Al met al komt het hof niet verder dan een vordering van € 147.504,77plus wellicht nog een bedrag van schattenderwijs € 300,- aan rentekosten, waarop [appellant] aanspraak kan maken. Afbetalingen

6.21 In deze zaak staat vast dat door of namens het echtpaar na de betalingsregeling (€ 82.500,- plus € 67.000,- samen) een bedrag van € 149.500,- ter aflossing is betaald.

6.22 Anders dan [appellant] stelt, ziet het hof niet in waarom hij jegens het echtpaar gerechtigd zou zijn om daarvan af te trekken het door de deurwaarder ingehouden bedrag van € 3.624,46 (zie overweging 3.12). Immers, blijkens de betreffende specificatie door de deurwaarder zijn in laatstgenoemd bedrag kosten opgevoerd die in ieder geval al voor een flink deel zijn verdisconteerd in het reeds meegerekende bedrag van € 147.504,77 (waaronder het griffierecht, nasalaris en overige kosten). Er is dus in ieder geval sprake van dubbeltellingen door [appellant] , althans heeft hij niet uitgelegd waarom hij laatstbedoeld bedrag ten laste van het echtpaar mocht aftrekken van het vrijgegeven bedrag van € 82.500,-. Dit betekent dat het ervoor gehouden moet worden dat het echtpaar in ieder geval een bedrag van € 149.500,- heeft afbetaald.

6.23 De slotsom is dan ook dat het echtpaar per 17 maart 2020 (bij de laatste betaling door [geïntimeerde 1] ) geheel aan zijn verplichtingen tegenover [appellant] heeft voldaan en dat de beslagen reeds hierom zijn vervallen (althans dat [appellant] geen executierecht meer heeft).

6.24 Het hof verwerpt de grieven 4 tot en met 20, althans hoeft deze verder niet afzonderlijk te bespreken. De grieven 21 en 22

6.25 Deze grieven falen eveneens. Het hof ziet mede blijkens het voorgaande geen grond om [geïntimeerde 1] in de zaken II en III te belasten met de proceskosten van [appellant] . Het hof is het eens met de rechtbank dat [appellant] zijn eigen proceskosten moet betalen. Conclusie en proceskosten

6.26 De conclusie is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. Daarom zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

6.27 Die proceskosten aan de zijde van [geïntimeerden] worden begroot op: griffierecht € 2.135,- (geheven door het gerechtshof ՛s-Hertogenbosch) salaris advocaat € 3.927,50 (2,5 punten × tarief III) nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing) Totaal € 6.240,50 Het hof zal de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals vermeld in de beslissing*.*

7 Beslissing

Het hof:

Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan de Sonnaville, M.P.J. Ruijpers en A.J. Swelheim en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2025 in aanwezigheid van de griffier.