ECLI:NL:GHDHA:2025:1308 - Hof: beleidsvrijheid werkgever bij terugwerkende kracht na herwaardering functie - 22 juli 2025
Arrest
Essentie
Het Gerechtshof Den Haag oordeelt dat een werkgever niet in strijd handelt met goed werkgeverschap (art. 7:611 BW) door de terugwerkende kracht van een hogere inschaling te beperken tot de datum van het verzoek tot herwaardering. Het beleid hierover is niet onredelijk, willekeurig of arbitrair.
Rechtsgebieden
Arrest inhoud
GERECHTSHOF DEN HAAG
Civiel recht
Zaaknummer : 200.339.235/01 Zaaknummer rechtbank : 10456369\ RL EXPL 23-6615
arrest van 22 juli 2025
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats], appellant,hierna te noemen: [appellant], advocaat: mr BJ.L. Baas te Maarssenbroek, gemeente Stichtse Vecht,
tegen
Staat der Nederlanden, in het bijzonder het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, gezeteld te Den Haag,geïntimeerde,hierna te noemen: NVWA,advocaat: mr. J.V. Wieling te Den Haag.
De zaak in het kort
Het gaat in deze zaak om het antwoord op de vraag of de NVWA na herwaardering van de functie van [appellant] en zijn collega’s in het Functiegebouw Rijk, hem op juiste gronden, met terugwerkende kracht, per 1 november 2020 in de passende hogere schaal heeft geplaatst. [appellant] wenst een verdergaande terugwerkende kracht, namelijk per 1 juni 2017. De NVWA heeft dit geweigerd omdat het in strijd is met haar beleid en er geen reden is om daarvan in het geval van [appellant] af te wijken. Het hof wijst de vordering van [appellant] af. De weigering van de NVWA is naar het oordeel van het hof niet in strijd met de eisen van goedwerkgeverschap.
Het geding in hoger beroep
-
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
-
Op 1 juli 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen zijn toen verschenen, evenals hun advocaten. Door de advocaten is gesproken aan de hand van spreekaantekeningen.
Feiten
- Het gaat om de volgende feiten.
3.1. [appellant] was werkzaam als Inspecteur Meststoffen bij de NVWA. De NVWA valt onder het Ministerie van Landhouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Tot in november 2020 was de functie van [appellant] in het Functiegebouw Rijk (hierna: FGR) ingedeeld in schaal 9.
3.2. In art. 27.5 van de CAO Rijk is de volgende tekst opgenomen ten aanzien van functiewaardering: “Het functiewaarderingssysteem van de sector Rijk (FUWASYS) is de basis voor de waardering van functies in het Functiegebouw Rijksoverheid (FGR). FUWASYS is een weegsysteem van kenmerken en scores. Toepassing daarvan leidt tot waardering van functies in het FGR waaraan een salarisschaal is verbonden. Als er een nieuwe functietypering wordt toegevoegd aan het Functiegebouw Rijk, wordt daar ook een schaalniveau aan gekoppeld op basis van FUWASYS.
Werknemers die een arbeidsovereenkomst hebben met de Staat zijn ingedeeld in een functie van het FGR, met een daaraan verbonden salarisschaal. Voor functies waarbij het FGR niet wordt toegepast en voor onderdelen van de Staat der Nederlanden die het FGR (nog) niet toepassen, worden FUWASYS dan wel bij de organisatie gebruikelijke uitgangspunten voor de beoordeling toegepast.
Wijzigingen van het Functiegebouw Rijk of FUWASYS worden steeds voorgelegd aan de Commissie Functiegebouw en Functiewaardering Rijk (CFFR).”
3.3. Op 24 november 2020 hebben meerdere inspecteurs werkzaam bij de NVWA, directie Handhaving, divisie Inspectie, afdelingen Dier en Grond, een verzoek gedaan tot herwaardering van hun functie. [appellant] hoorde niet bij de indieners van dit verzoek.
3.4. NVWA zag onvoldoende aanleiding voor een herindeling van de functie in het FGR. Naar aanleiding van het oordeel van de Geschillencommissie Rijk van 21 juni 2021 heeft NVWA beslist dat het herwaarderingsonderzoek toch zou plaatsvinden.
3.5. In het onderzoeksrapport van 21 maart 2022 is vermeld over de aanleiding van het herwaarderingsonderzoek: “Volgens de Geschillencommissie Rijk is binnen de functie de rol van domeinspecialist niet eenduidig toegepast wat heeft geleid tot een diffuus functiebeeld. De huidige functiebeschrijving is 10 jaar oud en de commissie ziet met het oog op de dynamiek in de sector landbouw daarin aanleiding voor een nieuwe functiebeschrijving. Ook de reorganisatie van beide afdelingen en het eerdere herindelingstraject bij Industrie waren voor de Geschillencommissie Rijk reden om niet mee te gaan in de argumenten die vanuit de NVWA zijn ingebracht. De Geschillencommissie Rijk heeft uiteindelijk geoordeeld dat er alsnog een functie- en functieonderzoek over de indeling in het FGR moet plaatsvinden. De Geschillencommissie Rijk gaf aan zelf geen oordeel over de indeling van de functie uit te kunnen spreken.”
3.6. De functie van [appellant], Inspecteur Meststoffen, is in het rapport gewaardeerd op schaal 10.
3.7. Op 18 mei 2022 heeft de NVWA het onderzoek overgenomen en overeenkomstig besloten. Door de NVWA is verder beslist om de indeling in schaal 10 voor de functie van Inspecteur Meststoffen met terugwerkende kracht door te voeren tot 1 november 2020, de maand waarin de groep inspecteurs het verzoek tot herwaardering voor de functie heeft gedaan.
3.8. [appellant] heeft aan NVWA verzocht de indeling een verdere terugwerkende kracht toe te kennen, namelijk tot 1 juni 2017. NVWA heeft dit verzoek afgewezen. Vervolgens heeft [appellant] zijn verzoek voorgelegd aan de Geschillencommissie Rijk. Deze commissie heeft op 8 december 2022 uitgesproken dat het verzoek van [appellant] correct is.
3.9. De uitspraak van de Geschillencommissie Rijk is niet bindend. Uit art. 16.2 van de CAO Rijk volgt dat als NVWA een beslissing neemt die afwijkt van de uitspraak dat schriftelijk en gemotiveerd dient te geschieden.
3.10. Bij brief van 7 februari 2023 heeft NVWA aan [appellant] bericht dat en waarom zij de uitspraak van de Geschillencommissie Rijk niet zal volgen.
Procedure in eerste aanleg
-
In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd de Staat te veroordelen aan hem te betalen: (a) een bedrag van € 24.344,78 bruto aan achterstallig loon, te vermeerderen met (b) wettelijke verhoging van € 12.172,39 bruto en (c) wettelijke rente, (d) een bedrag van € 1.018,45 aan buitengerechtelijke incassokosten en (e) de proceskosten.
-
De kantonrechter heeft de vorderingen [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.
Vorderingen in hoger beroep
- [appellant] vordert in hoger beroep dat het hof het vonnis van 21 december 2023 vernietigt en alsnog de Staat veroordeelt (1) [appellant] met terugwerkende kracht tot 1 juni 2017 te benoemen en in te schalen in functieschaal 10, trede 8, steeds te verhogen met de reguliere verhogingen/bevorderingen tot het moment van het arrest dan wel het einde van de arbeidsovereenkomst van [appellant], afhankelijk van wat eerder komt, met een bevestiging van de benoeming, op straffe van verbeurte van een dwangsom (2) de pensioenopbouw van [appellant] daarmee in overeenstemming te brengen, met overlegging van een verificatoir overzicht ter zake, (3) de werkelijke proceskosten, dan wel die op basis van het liquidatietarief, van beide instanties te betalen, de nakosten daaronder begrepen.
Beoordeling van het hoger beroep
-
Met grief 1 betoogt [appellant] dat art. 7:611 BW de grondslag van zijn vorderingen is. Volgens [appellant] had de kantonrechter op grond van art. 25 Rv ambtshalve de rechtsgronden moeten aanvullen, aldus dat art. 7:611 BW zou worden toegepast. Door dat niet te doen moet volgens [appellant] het vonnis worden vernietigd wegens schending van het recht. Met grief 2 betoogt [appellant] dat er sprake is van een fataal motiveringsgebrek. Met grief 3 wordt dat ook betoogd.
-
Deze grieven falen op het punt van de consequenties van het mogelijk verkeerd toepassen van het procesrecht door de kantonrechter. Als het al juist is dat daarvan sprake is heeft dit niet automatisch tot gevolg dat het vonnis vernietigd moet worden. De grieven gaan daar ten onrechte van uit. In dit hoger beroep wordt beoordeeld of de vorderingen van [appellant] (alsnog) toewijsbaar zijn. Het hof zal dit beoordelen aan de hand van de eisen van art. 7:611 BW.
Goed werkgeverschap
-
Met grief 1A en grief 1C betoogt [appellant] dat het in strijd is met art. 7:611 BW om de terugwerkende kracht niet tot 1 juni 2017 te laten gelden. Volgens grief 1B dient NVWA loon naar werken te betalen, is er sprake is van een (inschalings)fout van NVWA, is de terugwerkende kracht eenzijdig, willekeurig en arbitrair gekozen en is er gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Met grief 3 betoogt [appellant] verder – zo begrijpt het hof – dat NVWA niet (voldoende) heeft gemotiveerd waarom zij de uitspraak van de Geschillencommissie Rijk niet volgt. Volgens [appellant] is de beleidslijn van NVWA omtrent de terugwerkende kracht naar de maatstaven van het civiele arbeidsrecht niet langer leidend.
-
Deze grieven falen omdat niet kan worden geoordeeld dat NVWA zich niet als goed werkgever (art. 7:611 BW) heeft gedragen. Bij die uitkomst hoeft niet te worden ingegaan op de vraag of inschaling in schaal 9 formele rechtskracht heeft of dat [appellant] in strijd met de klachtplicht (art. 6:89 BW) heeft gehandeld.
-
Het hof licht zijn oordeel over het goedwerkgeverschap als volgt toe.
11.1 Met de inschaling van [appellant] in schaal 10 is – anders dan [appellant] stelt – geen sprake van herstel van een fout. De aanleiding van het herwaarderingsonderzoek was dat de functiebeschrijving 10 jaar oud was, er een diffuus functiebeeld was ontstaan en dit in de “dynamiek in de sector landbouw” (zie r.o. 3.5). Anders gezegd: het werd tijd de functie opnieuw te wegen.
11.2 In het FGR was de functie van [appellant] ingedeeld in schaal 9. Daardoor is zijn rechtspositie bepaald en gefixeerd. [appellant] is en was daaraan gebonden.
11.3 Volgens [appellant] is zijn inschaling in schaal 9 voor de periode van 1 juni 2017 tot 1 november 2020 in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het hof verwerpt dit standpunt omdat het onvoldoende is onderbouwd. Eerst bij de mondelinge behandeling heeft [appellant] gesteld dat in die periode collega’s in andere divisies met een vergelijkbare functie in schaal 10 waren ingeschaald. Dat is verder niet toegelicht. NVWA heeft in antwoord hierop naar voren gebracht dat er geen sprake is van vergelijkbare functies. Daarop is [appellant] niet verder ingegaan.
11.4 NVWA heeft schriftelijk en gemotiveerd aan [appellant] bij brief van 7 februari 2023 bericht dat zij de uitspraak van de Geschillencommissie Rijk niet zou volgen. Daarmee heeft NVWA voldaan aan de eis van art. 16.2 van de CAO Rijk.
11.5 Het staat een werkgever als NVWA vrij om als beleid te hanteren dat een herwaardering ingaat op het moment dat de uitkomst van het functie-waarderingsonderzoek is vastgesteld en als er tussen een periode van het verzoek tot het doen van een functiewaarderingsonderzoek en het daadwerkelijk vaststellen van de uitkomst daarvan een te lange periode zit, de herwaardering ingaat op het moment dat het verzoek is gedaan. Een dergelijk – eenzijdig – beleid is anders dan [appellant] stelt niet willekeurig en/of arbitrair. Dit beleid is naar het oordeel van het hof ook niet onredelijk en in strijd met art. 7:611 BW.
11.6 Niet langer is in geschil dat [appellant] in de periode van 1 juni 2017 tot 1 november 2020 werkzaamheden heeft verricht die (inmiddels) passen bij inschaling in schaal 10. Dat is naar het oordeel van het hof echter van onvoldoende gewicht om te oordelen dat NVWA als goed werkgever over die periode met [appellant] had moeten afrekenen conform schaal 10.
Slotsom
- Bij deze stand van zaken heeft [appellant] geen belang meer bij de verdere behandeling van grief 4 (formele functiewaardering) en grief 5 (pensioenaanvulling/correctie).
- De slotsom is dat het hoger beroep faalt, ook ten aanzien van grief 6. Met deze grief betoogt [appellant] dat NVWA in de werkelijke proceskosten moet worden veroordeeld. Deze grief slaagt niet omdat [appellant] – als de ook in hoger beroep in het ongelijk te stellen partij - in de kosten van het hoger beroep zal worden veroordeeld. Van een proceskostenveroordeling van NVWA is daarom geen sprake, en dus ook geen veroordeling in de werkelijke proceskosten.
- Het vonnis van 21 december 2023 zal worden bekrachtigd. De proceskosten-veroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Beslissing
Het hof:
Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, R.G.C. Veneman en M.V. Ulrici en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juli 2025 in aanwezigheid van de griffier.