ECLI:NL:GHARL:2025:5215 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 26 augustus 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Arrest inhoud
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland van 5 april 2024, betreffende
beweerdelijk optredend namens
wonende te [woonplaats] .
De kantonrechter heeft het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen.
Het verloop van de procedure
M.J.M. Bergers (hierna: Bergers) heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. Bergers heeft het beroep nader toegelicht. De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen hierop te reageren maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Op 15 oktober 2024 is nog een e-mailbericht van Bergers ontvangen. Een afschrift daarvan is toegestuurd aan de advocaat-generaal.
De beoordeling
-
De kantonrechter heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen machtiging is overgelegd door Bergers, ook niet nadat hem daartoe gelegenheid is geboden.
-
Bergers stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een verzuim en dat de kantonrechter het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Bij het administratief beroepschrift was reeds een machtiging van de betrokkene gevoegd. In het dossier van de rechtbank bevindt zich het administratief beroepschrift. Bergers heeft bij zijn hoger beroepschrift onder meer een kopie van het administratief beroepschrift en de daarbij behorende machtiging gevoegd.
-
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wahv kan tegen de beslissing van de officier van justitie beroep worden ingesteld door degene die administratief beroep heeft ingesteld.
-
Op 19 september 2022 is administratief beroep ingesteld. Het administratief beroepschrift is ingediend door Bergers. Bij het administratief beroepschrift is een machtiging gevoegd. Het administratief beroep is door de officier van justitie inhoudelijk beoordeeld en ongegrond verklaard. De officier van justitie heeft het administratief beroep daarmee geacht te zijn ingesteld namens de betrokkene. Tegen de beslissing van de officier van justitie is door Bergers beroep ingesteld bij de kantonrechter.
-
Partijen kunnen zich in beroep bij de kantonrechter door een gemachtigde laten vertegenwoordigen op grond van een analoge toepassing van artikel 8:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De kantonrechter kan van degene die het beroep heeft ingesteld op grond van artikel 8:24, tweede lid, van de Awb, een schriftelijke machtiging verlangen. Wordt de gevraagde machtiging niet verstrekt, dan kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener van het beroep de gelegenheid heeft gekregen het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
-
De griffier van de rechtbank heeft Bergers bij (aangetekende) brief van 5 maart 2024 erop gewezen dat een schriftelijke en ondertekende machtiging ontbreekt waaruit blijkt dat Bergers namens de betrokkene beroep mag instellen. Bergers is een termijn van vier weken geboden om het verzuim te herstellen. Ook is in deze brief gewezen op de mogelijke consequentie van het niet herstellen hiervan, namelijk de niet-ontvankelijkheidsverklaring van het beroep. Bergers heeft niet op deze brief gereageerd.
-
Het hof stelt vast dat bij het administratief beroepschrift door Bergers een machtiging is overgelegd. Uit die machtiging blijkt, voor zover van belang, dat de betrokkene Bergers machtigt om hem te vertegenwoordigen en alle handelingen en beroepsmatige rechtsbijstand te verlenen, in en buiten rechte, ter zake van een bezwaar, administratief beroep, verzet dan wel (hoger)beroepsprocedure tegen een genomen besluit(en) met betrekking tot onder meer verkeersboetes. Het voeren van de onderhavige procedure bij de kantonrechter valt binnen de reikwijdte van de overgelegde machtiging. Weliswaar heeft de kantonrechter op zichzelf de bevoegdheid om een machtiging van een (beweerdelijk) gemachtigde te verlangen, maar onder de gegeven omstandigheden bestaat, naar het oordeel van het hof, redelijkerwijs geen twijfel dat de Bergers optrad namens de betrokkene. De kantonrechter kon aldus in redelijkheid niet een machtiging verlangen.
-
Dit oordeel brengt mee dat de kantonrechter het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De beslissing van de kantonrechter kan niet in stand blijven. Het hof zal die beslissing vernietigen en doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen. Gelet op het voorgaande merkt het hof mr. Bergers in de onderhavige zaak aan als gemachtigde van de betrokkene.
-
De officier van justitie heeft het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Bij deze beschikking is aan de betrokkene als kentekenhouder een sanctie opgelegd van
€ 250,- voor: “als bestuurder van een voertuig rijden terwijl er onvoldoende zicht is door de voorste zijruit (feitcode P041a)”. Deze gedraging zou zijn verricht op 12 augustus 2022 om 20.42 uur op de Stationsweg in Enkhuizen met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
-
De gemachtigde voert aan dat de ambtenaar plaats had moeten nemen op de plek van de bestuurder om zo zelf vast te stellen of er wel of geen zicht was. Bovendien vermeldt feitcode P041a ‘zicht op de voorruit en/of voorste ruiten’, terwijl de ambtenaar het in de gedraginggegevens heeft over de rechter buitenspiegel. Voor zover de ambtenaar stelt dat de betrokkene geen goed zicht zou hebben gehad op zijn dode hoek en de rechter buitenspiegel, is de gemachtigde van mening dat feitcode P041b toegepast moest worden. De dode hoek en de rechter buitenspiegel zien namelijk op de ‘achter gelegen weggedeelten’. De betrokkene had prima zicht door zijn voorruit en voorste zijruiten, aldus de gemachtigde. Feitcode P041a wordt doorgaans eerder toegepast indien er sprake is van beslagen ramen of een voorruit vol met ijs. Op de foto’s is bovendien de volledige hoofdsteun te zien, omdat de bijrijdersstoel naar achteren was geklapt en de planken niet het (rechter)zicht ontnamen van de bestuurder naar buiten.
-
De verweten gedraging is een overtreding van artikel 5.18.4, aanhef, onder a van de Regeling voertuigen (Rv). Dit artikel luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“De bestuurder van een voertuig of een samenstel van voertuigen moet:
a. voldoende zicht naar voren en opzij hebben door de voorruit en de voorste zijruiten (…)”
- De feitcode waar de gemachtigde naar verwijst betreft R041b. Deze feitcode ziet op een overtreding van artikel 5.18.4, aanhef, onder b, van de Rv, waarin het volgende is neergelegd:
“De bestuurder van een voertuig of een samenstel van voertuigen moet: (…)
voldoende zicht hebben op het naast en achter hem gelegen weggedeelte met behulp van de voor dat voertuig of samenstel van voertuigen voorgeschreven spiegels dan wel een camera-monitorsysteem.”
- De toelichting op voornoemde regeling (gepubliceerd in Staatscourant 2011, 19193) houdt ten aanzien van dit artikel onder meer in:
“Dit artikel bepaalt dat het gezichtsveld van de bestuurder niet mag worden beperkt. Deze gebruikseis bepaalt niet in welke gevallen er nog sprake is van voldoende zicht, aangezien dit te zeer afhankelijk is van de omstandigheden van het concrete geval. Dit betekent dat het artikel met name zal worden toegepast in die gevallen waarin ernstige twijfel rijst omtrent het uitzicht van de bestuurder. Voorheen had deze gebruikseis betrekking op de lading als zichtbelemmerende factor. Het artikel is nu zodanig geformuleerd dat het ziet op elke vorm van belemmering van het zicht. Dit betekent dat het zicht van de bestuurder naast lading, ook niet beperkt mag worden door verwisselbare uitrustingsstukken, sneeuw, ijs, modder, etc.”
- Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de ambtenaar zoals opgenomen in het zaakoverzicht onder meer het volgende in:
“Ik, verbalisant, zag de betrokkene rijden als bestuurder van een rijdende personenauto over de openbare weg. Ik zag dat er geen zicht was in de dode hoek. Er lagen grote planken naast de bestuurder die het zicht in de dode hoek naar rechts belemmerden en het zicht op de rechter buitenspiegel belemmerden. Bestuurder heeft ter plaatse de lading uitgeladen (…). Aan de betrokkene is de cautie verleend. Verklaring betrokkene: ik ben aan het verhuizen. Ik heb geen andere keuze.”
-
Verder bevat het dossier twee foto’s, genomen vanaf de buitenkant van het voertuig, direct naast de deur van de bijrijder. Hierop is te zien dat de rugleuning van de stoel van de bijrijder op een lage stand is geplaatst, een aantal planken over de stoel van de bijrijder is geschoven en dat deze door middel van touwen zijn bevestigd aan de handgreep boven de deur van de bijrijder. De planken bevinden zich voor het rechtergedeelte van het dashboard, voor een groot gedeelte van de voorruit (rechts) en voor het rechter zijraam.
-
In het dossier is ook een aanvullend proces-verbaal van 1 november 2022 opgenomen. Hierin verklaart de ambtenaar, voor zover relevant, het volgende.
“(…) Op vrijdag 12 augustus 2022 omstreeks 20.42 uur zag ik, verbalisant, een personenauto mij voorbij rijden. Ik stond in een zijstraat en had duidelijk zicht op het voertuig dat mij voorbij reed. Ik keek vanaf de rechterzijde bij het voertuig naar binnen en ik kon de bestuurder niet zien. Dit werd veroorzaakt doordat er diverse planken en ander materiaal tussen de twee voorstoelen was geschoven. Hierdoor had de bestuurder geen zicht op zijn rechter buitenspiegel, rechter zijraam en dode hoek aan de rechterzijde. Het behoeft geen nadere uitleg dat dit voor de verkeersveiligheid zeer gevaarlijk is. Om deze reden ben ik achter het voertuig aan gereden en heb dit doen stilhouden. Ik, verbalisant (…), sprak de bestuurder aan. Deze begon het gesprek vriendelijk en stond mij vriendelijk te woord. Ik legde hem de constatering uit. De bestuurder verklaarde direct uit te laden en het op een andere manier te gaan oplossen. Ik deelde vervolgens de bestuurder mede dat er wel proces-verbaal wordt opgemaakt wegens deze begane overtreding en dat hij op deze wijze niet verder mocht rijden. De bestuurder werd hierop wat minder vriendelijk en stond mij minder vriendelijk te woord. De bestuurder begon wat driftig alle goederen uit te laden van het voertuig (…)”.
-
Naar het oordeel van het hof kan op basis van de stukken in het dossier worden vastgesteld dat het uitzicht via zowel de voorruit als de voorste zijruit rechts door de op de bijrijdersstoel bevindende planken aanzienlijk werd belemmerd. Anders dan de gemachtigde stelt, kan deze gedraging ook op een andere wijze worden geconstateerd dan door plaats te nemen in het voertuig. De foto’s en de verklaringen van de ambtenaar bieden voldoende informatie om vast te stellen dat goed te zien is dat de bestuurder van het voertuig onvoldoende zicht had naar voren en opzij door de voorruit en de voorste rechter zijruit. De stelling dat een verkeerde feitcode is toegepast volgt het hof niet. De grond dat feitcode P041a doorgaans eerder wordt toegepast indien sprake is van beslagen ramen of een voorruit vol met ijs, treft eveneens geen doel. Uit de toelichting bij artikel 5.18.4 Rv volgt dat de daarin liggende gebruikseis ziet op het gezichtsveld van de bestuurder en wordt toegepast in die gevallen waarin ernstige twijfel rijst omtrent het uitzicht van de bestuurder. Bij de formulering daarvan is bepaald dat het artikel ziet op elke vorm van belemmering van het zicht. Gelet hierop kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht.
-
Gelet op het voorgaande zal het hof het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaren.
-
Verder voert de gemachtigde aan dat hij de officier van justitie op 16 mei 2023 in gebreke heeft gesteld en dat de officier van justitie uiterlijk 30 mei 2023 een besluit moest nemen. De beslissing op het administratief beroep is blijkens de dagtekening van de beslissing genomen op 24 mei 2023 en, volgens de gemachtigde, pas ontvangen op 1 juni 2023. De poststukken van het Parket CVOM worden door middel van partijenpost verstuurd en dit maakt dat rekening moet worden gehouden met het feit dat de op 24 mei 2023 aan PostNL aangeboden beslissing op het administratief beroep pas op 1 juni 2023 is bezorgd. De officier van justitie heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze beslissing eerder dan op 1 juni 2023 is bezorgd. Hierbij verwijst de gemachtigde naar een arrest van dit hof van 8 september 2023
[1] . -
De advocaat-generaal voert in hoger beroep aan dat tijdig is beslist en dat geen dwangsom is verschuldigd. Bij het verweerschrift is het document ‘Beschrijving verzending brieven vanuit MAPS’ gevoegd. In juli 2021 is het Parket CVOM gestart met het nieuwe beoordelingssysteem MAPS voor het afhandelen van Mulderberoepen en vanuit dit systeem worden brieven verzonden. De advocaat-generaal wijst op het arrest van het hof van 15 mei 2024
[2] . -
De verlengde termijn om te beslissen op het administratief beroep eindigde op 4 april 2023.
-
De officier van justitie is door de gemachtigde in gebreke gesteld middels een brief gedateerd 16 mei 2023, door het Parket CVOM ontvangen op 17 mei 2023. In het dossier bevindt zich een afschrift van de motivering van de beslissing van de officier van justitie gedateerd 24 mei 2023. Verder blijkt uit het zaakoverzicht dat het CJIB de beslissing op 31 mei 2023 heeft toegestuurd.
-
De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de betrokkene de beslissing pas op 1 juni 2023 heeft ontvangen.
-
Uit rechtspraak van het hof volgt dat de bepalingen over de termijnen waarbinnen het bestuursorgaan een besluit dient te nemen, (mede) ertoe strekken te waarborgen dat belanghebbenden binnen de in het desbetreffende geval geldende termijn worden geïnformeerd over de besluitvorming, en bij voorkeur over de inhoud daarvan
[3] . Voor het antwoord op de vraag wanneer de betrokkene is geïnformeerd en of en zo ja over welke periode een dwangsom verschuldigd is, is van belang wanneer een beslissing wordt gegeven. Dat is op de dag van verzending van het besluit. Dat is de laatste dag waarop de dwangsom verschuldigd is. Van verzending is sprake als het besluit aan het postbedrijf wordt aangeboden ter bezorging. -
De motivering van de beslissing van de officier van justitie wordt door het Parket CVOM vanuit MAPS verzonden. Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat voor de beantwoording van de vraag wanneer een beslissing van de officier van justitie vanuit MAPS wordt verzonden, moet worden uitgegaan van de dag voordat de brief bij de betrokkene wordt bezorgd. Gelet op de informatie over het aanmaak- en verzendproces zoals beschreven in het arrest van het hof van 13 mei 2025 worden brieven die worden verzonden vanuit MAPS in het uiterste geval acht dagen na dagtekening bezorgd bij de (gemachtigde van de) betrokkene
[4] . Mede met het oog op een eenduidige en eenvoudige toepassing van de informatie over het aanmaak- en verzendproces, zal het hof als datum waarop een beslissing van de officier van justitie vanuit MAPS is verzonden, hanteren de zevende dag na de dagtekening van die brief. -
De eerste dag waarop de officier van justitie een dwangsom verschuldigd kon zijn is, gelet op artikel 4:17, derde lid, van de Awb, de dag nadat twee weken zijn verstreken na de dag waarop de officier van justitie de ingebrekestelling heeft ontvangen, te weten 1 juni 2023. Gelet op wat hiervoor is overwogen gaat het hof er in dit geval van uit dat de motivering van de beslissing is verzonden op 31 mei 2023. De officier van justitie is dan ook geen dwangsom verschuldigd. Dit betekent dat het verzoek tot vaststelling van de verschuldigdheid en hoogte van een dwangsom moet worden afgewezen.
-
Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het verzoek om een proceskostenvergoeding worden afgewezen
[5] .
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond;
wijst het verzoek om vaststelling van de verschuldigdheid en hoogte van een dwangsom in verband met het niet tijdig beslissen op het administratief beroep af;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Reuver als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.
ECLI:NL:GHARL:2023:7561.
ECLI:NL:GHARL:2024:3339.
vgl. het arrest van het hof van 17 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4926
ECLI:NL:GHARL:2025:2913.
Vgl. de arresten van het hof van 28 april 2020 en 1 april 2021, vindplaatsen op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336 en 2021:1786.