ECLI:NL:GHARL:2025:4853 - Ontslag op staande voet na aanbod van bedrijfseigendom op Marktplaats - 4 augustus 2025
Arrest
Essentie
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het te koop aanbieden van eigendommen van de werkgever een dringende reden voor ontslag op staande voet vormt. Dit handelen is tevens ernstig verwijtbaar, waardoor de werknemer geen recht heeft op een transitievergoeding of een billijke vergoeding.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.352.266 (zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem 11336259 en 11336371)
beschikking van 4 augustus 2025
in de zaak van
[appellant], die woont in [woonplaats1] , die hoger beroep heeft ingesteld, en bij de kantonrechter optrad als verzoekende partij en als verwerende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek, hierna: [appellant] , advocaat: mr. Dragt,
tegen
Veldhuizen Gevelrenovatie B.V., die is gevestigd in Nijkerkerveen, en bij de kantonrechter optrad als verwerende partij en als verzoekende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek, hierna: Veldhuizen, advocaat: mr. E.N. Mulder.
1 Het verloop van de procedure in hoger beroep
1.1. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 16 december 2024 en hersteld bij beschikking van 19 februari 2025 en wordt hierna aangeduid als de bestreden beschikking. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
-
het beroepschrift (met producties);
-
het verweerschrift (met een productie).
1.2. Op 20 juni 2025 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. De advocaten hebben daar de standpunten van partijen toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die samen met het verslag van de mondelinge behandeling (proces-verbaal) aan het dossier zijn toegevoegd. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald.
2 Kern van het geschil en de beslissingen van de kantonrechter en het hof
2.1. Veldhuizen heeft [appellant] op 31 juli 2024 op staande voet ontslagen. [appellant] stelt zich op het standpunt dat het ontslag niet voldoet aan de wettelijke vereisten en heeft bij de kantonrechter aanspraak gemaakt op betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een billijke vergoeding en de transitievergoeding. Op de laatste vergoeding meent [appellant] ook recht te hebben als de kantonrechter van oordeel is dat de arbeidsovereenkomst wel rechtsgeldig is geëindigd. Veldhuizen ziet dat anders. Zij heeft de kantonrechter verzocht om aan haar een vergoeding wegens onregelmatig ontslag toe te kennen en [appellant] te veroordelen tot betaling van het openstaande bedrag ter zake van de door haar aan hem verstrekte geldlening met rente. Zowel [appellant] als Veldhuizen menen dat de ander de kosten van de procedure bij de kantonrechter moet betalen.
beslissing kantonrechter
2.2. De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat sprake is van een dringende reden voor ontslag en dat het ontslag ook onverwijld is gegeven. Hij heeft de verzoeken van [appellant] afgewezen en de verzoeken van Veldhuizen tot veroordeling van [appellant] tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en van de hoofdsom van de verstrekte geldlening met contractuele rente, toegewezen. Daarnaast is [appellant] veroordeeld in de kosten van de door hem en door Veldhuizen bij de kantonrechter aangebrachte procedures.
2.3. [appellant] is het met die beslissingen niet eens voor zover deze zien op het niet toekennen van vergoedingen aan hem en heeft daarom hoger beroep ingesteld. Een deel van de hiervoor in 2.1. bedoelde geschilpunten ligt nu ter beoordeling aan het hof voor.
beslissing van het hof in het kort
2.4. Het hof is van oordeel dat [appellant] ontvankelijk is in zijn verzoek, dat sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet en dat het ontslag onverwijld is gegeven, zodat er geen grond is voor toekenning van vergoedingen. Ook niet voor een transitievergoeding. Het beroep tegen de bestreden beschikking zal worden afgewezen en [appellant] zal worden veroordeeld in de proceskosten van de procedure bij het hof.
2.5. Hierna legt het hof uit hoe het tot dit oordeel is gekomen, dit na een weergave van de vaststaande feiten.
3 De motivering van de beslissing van het hof
de vaststaande feiten
3.1. In hoger beroep staan de volgende feiten vast, bij welke vaststelling grotendeels is uitgegaan van de door de kantonrechter vastgestelde feiten.
3.2. [appellant] is op 7 november 2022 bij Veldhuizen in dienst getreden in de functie van voeger tegen laatstelijk een loon van € 3.051,20 bruto per vier weken. Veldhuizen heeft [appellant] een lening verstrekt van € 2.961,98. In de door beide partijen ondertekende schriftelijke overeenkomst is opgenomen dat [appellant] een rente verschuldigd is van 6% per jaar, dat hij vanaf 1 juni 2024 maandelijks een bedrag van € 250,- zal aflossen en dat de gehele lening ineens opeisbaar is indien [appellant] gedurende drie maanden niet aan deze betalingsverplichting voldoet.
3.3. Veldhuizen exploiteert een bouwonderneming voor renovatie en onderhoud van gevels. Haar werknemers voeren hun werkzaamheden uit op locatie, waar zij gebruik maken van door Veldhuizen in eigendom toebehorende machines en apparaten. In juni 2024 valt het Veldhuizen op dat er regelmatig machines en apparaten vermist zijn en dat daarom dure spullen zoals voegmolens, boormachines, haspels et cetera extra moeten worden aangekocht. Veldhuizen ziet dat een door haar aangekochte combihamer van het Merk Milwaukee type M18 op Marktplaats te koop wordt aangeboden via het account “ [nummer1] ”. Op 30 juli 2024 reageert Veldhuizen via de chatfunctie van Marktplaats op de advertentie en maakt een afspraak om de combihamer op te halen. Het blijkt te gaan om het adres [adres] te [woonplaats1] , het woonadres van [appellant] . Op 31 juli 2024 gaat Veldhuizen samen met de politie naar het adres te [woonplaats1] , waar [appellant] aanwezig is. De politie neemt onder meer de combihamer in beslag. Veldhuizen ontslaat [appellant] nog diezelfde dag op staande voet.
3.4. De advocaat van Veldhuizen bevestigt het op 31 juli 2024 gegeven ontslag op staande voet in de brief van 2 augustus 2024 waarin onder meer de volgende passage is opgenomen.
Op 31 juli 2024 is de heer Veldhuizen, DGA van Veldhuizen Gevelrenovatie B.V. bij u thuis binnen geweest met de politie. Geconstateerd is dat u spullen, die eigendom zijn van cliënte, in uw woning had, zonder dat u daarvoor toestemming hebt om deze spullen onder u te houden. Voorts heeft de politie uitgevonden, dat u deze spullen en/of andere spullen die eigendom zijn van cliënte heeft aangeboden op Marktplaats en hebt verkocht zonder toestemming. Daarmee hebt u zich schuldig gemaakt aan diefstal, verduistering, bedrog of andere misdrijven, waardoor u het vertrouwen van de werkgever onwaardig bent geworden, hetgeen een dringende reden is om u ontslag op staande voet te geven. (…).
3.5. Op 31 juli 2024 heeft de heer Veldhuizen namens het Veldhuizen bij de politie telefonisch aangifte gedaan. In het proces-verbaal van aangifte is het feit waarvan aangifte is gedaan, geduid als ‘heling’.
3.6. Bij de stukken bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen van de politie gedateerd 6 augustus 2024 waarin is te lezen dat de betreffende verbalisant op 31 juli 2024 de gebruikersgegevens van een marktplaatsaccount heeft opgevraagd en dat hij die uitkomst op 1 augustus 2024 heeft gekregen. In het proces-verbaal is onder meer te lezen dat er 33 advertenties zijn geplaatst met dit account grotendeels bestaande uit gereedschap waaronder een combihamer van het merk Milwaukee type M18.
motivering van de beslissing
ontvankelijk in hoger beroep
3.7. Het hof volgt Veldhuizen niet waar zij aanvoert dat [appellant] niet-ontvankelijk is in het hoger beroep omdat hij in het petitum van het beroepschrift niet heeft verzocht de beschikking van de kantonrechter te vernietigen. Volgens haar staat door dit niet te verzoeken de beslissing van de kantonrechter vast en is deze in kracht van gewijsde gegaan, zodat [appellant] niet meer kan ageren tegen de door de kantonrechter aangenomen dringende reden voor een ontslag op staande voet en de veroordeling van [appellant] de gefixeerde schadevergoeding aan Veldhuizen te betalen. Hoewel een verzoek tot vernietiging van de beslissing van de kantonrechter en/of een verzoek ‘voor recht te verklaren dat geen sprake is van een dringende reden/rechtsgeldig ontslag’ voor de hand had gelegen, staat het ontbreken daarvan aan de ontvankelijkheid van de verzoeken van [appellant] niet in de weg. Het is immers vaste rechtspraak dat het petitum dient te worden uitgelegd in het licht van de daaraan ten grondslag gelegde stellingen en van het processuele debat, zoals dit zich vervolgens heeft ontwikkeld.
de bezwaren van [appellant] tegen de beschikking van de kantonrechter
3.8. [appellant] heeft geen bezwaren aangevoerd tegen de beslissing van de kantonrechter voor zover deze zien op de vergoeding voor onregelmatig ontslag en het openstaande bedrag voor de lening dat hij aan Veldhuizen moet betalen. Deze onderdelen vallen daardoor buiten het hoger beroep. [appellant] voert in hoger beroep aan dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. Verder vindt hij het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig omdat geen sprake is van een dringende reden en blijkt volgens hem uit de motivering van de kantonrechter niet dat de door hem geschetste alternatieve scenario’s zijn meegewogen bij de beoordeling. Voorts voert hij aan dat de transitievergoeding ten onrechte is afgewezen omdat, zelfs al zou het ontslag op staande voet wel rechtsgeldig zijn, hij daar volgens de wet wel recht op heeft. Daarom moeten de door hem verzochte vergoedingen alsnog aan hem worden toegekend. Veldhuizen is het eens met de beschikking van de kantonrechter en verzoekt het hof de bezwaren van [appellant] te verwerpen. Hierna gaat het hof in op de bezwaren van [appellant] .
rechtsgeldigheid ontslag op staande voet
3.9. Het hof schetst allereerst het juridische toetsingskader. De werkgever heeft de mogelijkheid de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen wegens een dringende reden. Die reden moet onverwijld aan de werknemer worden meegedeeld
onverwijldheid
3.10. Een ontslag op staande voet is pas rechtsgeldig als het onverwijld is gegeven. De onverwijldheids-klok begint te tikken wanneer een vermoeden van een dringende reden ontstaat. Voor het antwoord op de vraag of een ontslag op staande voet al dan niet rechtsgeldig is gegeven, is beslissend het tijdstip waarop de dringende reden van dat ontslag daadwerkelijk ter kennis is gekomen van degene die bevoegd was het ontslag te verlenen. Sprake moet zijn van een geïndividualiseerd en geconcretiseerd vermoeden, dat wil zeggen een redelijke mate van duidelijkheid over welke werknemer het betreft en de feitelijke grondslag die het bestaan van een dringende reden voor ontslag van die werknemer redelijkerwijs aannemelijk maakt. Vanaf dat moment heeft de partij die een opzegging wegens dringende reden overweegt, enig, maar niet veel, respijt voordat daadwerkelijk tot ontslag kan worden overgegaan.
3.11. In dit geval is het zo dat Veldhuizen [appellant] op 31 juli 2024 op staande voet heeft ontslagen nadat de politie diezelfde dag eigendommen van Veldhuizen in de woning van [appellant] had aangetroffen, dit nadat Veldhuizen op 30 juli 2024 had geconstateerd dat één van haar combihamers op Marktplaats via het account “ [nummer1] ” te koop werd aangeboden door, zoals later bleek, [appellant] . Het gegeven ontslag op staande voet is vervolgens twee dagen later per e-mail verzonden brief van 2 augustus 2024, hiervoor deels geciteerd in 3.4., aan [appellant] bevestigd.
3.12. Dat hiermee aan de onverwijldheidseis is voldaan, weerspreekt [appellant] . Hij wijst erop dat hij onder meer uit het – op video vastgelegde – mondeling gegeven ontslag op staande voet heeft opgemaakt dat Veldhuizen hem veel eerder dan op 30 juli 2024 verdacht van het wegnemen van spullen. Zo zou hij ook zijn verdacht van het weghalen van een voegmolen op een project, nadat Veldhuizen op een opname van een deurbelcamera tegenover het project blijkt te hebben gezien dat [appellant] die voegmolen daar had weggehaald. Daarnaast heeft Veldhuizen [appellant] verteld dat een anonieme beller Veldhuizen had laten weten dat hij via Marktplaats van een persoon met de accountnaam “ [nummer1] ” een haspel heeft gekocht met daarop de bedrijfsnaam van Veldhuizen.
3.13. Dat de onverwijldheid niet pas gaat lopen op het moment waarop de dringende reden komt vast te staan, maar al op het moment dat het vermoeden van een dringende reden ontstaat, is juist
3.14. Op grond van voorgaande wordt de stelling van [appellant] dat het ontslag niet onverwijld is gegeven, verworpen.
dringende reden
3.15. Veldhuizen heeft [appellant] op staande voet ontslagen en heeft in hoger beroep haar standpunt dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, gehandhaafd. [appellant] klaagt er in hoger beroep over dat de kantonrechter diverse door hem ingenomen stellingen onbeoordeeld heeft gelaten. Hij heeft in de procedure bij de kantonrechter onder meer aangevoerd dat het zou gaan om een ander type boor, dat het in de pakbon opgenomen serienummer niet overeenkomt met het serienummer op de foto’s, dat de in de factuur opgenomen combiboor in 2020 geproduceerd zou zijn terwijl de op Marktplaats aangeboden combiboor in 2024 geproduceerd zou zijn, dat het volgens de foto’s zou gaan om een gebruikte boor, wat niet juist kan zijn als hij in 2024 is geproduceerd en dat sprake zou zijn van een ander type accu.
3.16. In hoger beroep zijn nadere stukken door Veldhuizen in het geding gebracht. Hieruit blijkt dat [appellant] op Marktplaats een combihamer heeft aangeboden. Uit a) de foto’s op Marktplaats van de combihamer met serienummer [nummer2] , in combinatie met b) de foto op Marktplaats van de combihamer die [appellant] aanbiedt onder zijn account “ [nummer1] ”, c) de factuur op naam van Veldhuizen van de aanschaf van de combihamer met het hiervoor opgenomen serienummer, d) het proces-verbaal van bevindingen van de politie inzake het binnentreden bij [appellant] op 31 juli 2024 en e) het proces-verbaal van bevindingen van de politie betreffende de informatie op de telefoon van [appellant] met 33 advertenties op Marktplaats, blijkt dat [appellant] in elk geval een combihamer die eigendom is van zijn werkgever, via Marktplaats te koop heeft aangeboden. De koop van de combihamer is alleen niet doorgegaan omdat Veldhuizen zijn eigen combihamer niet wilde terugkopen.
3.17. Het hof is van oordeel dat hieruit voldoende blijkt dat sprake is van het op Marktplaats te koop aanbieden van een eigendom van zijn werkgever en dat dit in beginsel een dringende reden voor ontslag oplevert. Het hof kan de hiervoor in 3.15. bedoelde stellingen, in de processtukken ook aangeduid als alternatiever scenario’s onbesproken laten, omdat deze stellingen niet zijn geconcretiseerd en onderbouwd en bovendien op voorgaande vaststelling geen ander licht werpen.
3.18. [appellant] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof erkend dat hij op Marktplaats een combihamer te koop heeft aangeboden met foto’s van de combihamer van Veldhuizen, maar stelt dan voor het eerst dat hij helemaal niet van plan was die combihamer van Veldhuizen aan een geïnteresseerde koper te verkopen, maar een oude combihamer. Hij stelt dat hij voor de verkoop foto’s heeft gemaakt van de nog nieuwe combihamer van Veldhuizen, zodat de advertentie er beter uitzag. Op de vraag van het hof hoe deze stelling zich verhoudt tot het feit dat de politie maar één combihamer in het huis heeft aangetroffen, heeft [appellant] verklaard dat dit juist is, maar dat de ‘oude’ combihamer zich in de slaapkamer bevond en dat de politie de slaapkamer niet goed heeft doorzocht. Het hof is van oordeel dat [appellant] niet alleen te laat is met deze stelling, wat strijd oplevert met de zogenaamde twee conclusieregel
3.19. [appellant] heeft ook nog aangevoerd dat de door Veldhuizen gegeven dringende reden uit drie onderdelen bestaat en dat die drie onderdelen niet zijn komen vast te staan. Het hof volgt [appellant] daarin niet. [appellant] miskent dat vaste rechtspraak is dat als een werkgever een aantal feiten en omstandigheden noemt die voor hem reden zijn tot een ontslag op staande voet, terwijl slechts één of enkele van deze feiten komen vast te staan, toch sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet 1) als wat is komen vast te staan op zichzelf beschouwd als de dringende reden moet worden aangemerkt, 2) dat de werkgever hem ook zou hebben ontslagen als alleen het ‘bewezen’ feit zou komen vast te staan en 3) dat dit voor de werknemer duidelijk moet zijn geweest.
transitievergoeding
3.20. De klacht van [appellant] is dat de kantonrechter hem een transitievergoeding had moeten toekennen, zelfs als sprake zou zijn van een rechtsgeldig ontslag op staande voet.
3.21. Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt van de wet is dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever wordt beëindigd.
3.22. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat de feiten en omstandigheden die een dringende reden vormen in dit geval ook een ernstige verwijtbaarheid opleveren. Een werkgever moet haar werknemers kunnen vertrouwen. Dat een werknemer zonder medeweten van de werkgever een eigendom van de werkgever te koop aanbiedt, schaadt dit vertrouwen zodanig en is zodanig ernstig en verwijtbaar dat [appellant] geen recht op een transitievergoeding toekomt. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel nopen.
bewijsaanbod
3.23. [appellant] klaagt in hoger beroep over het feit dat de kantonrechter zijn bewijsaanbod ten onrechte heeft gepasseerd en verwijst daarvoor naar een uitspraak van ons hoogste rechtscollege.
3.24. Het is juist dat [appellant] zowel in het verzoekschrift in de door hem ingestelde procedure als in het verweerschrift in de door Veldhuizen ingestelde procedure en ook in het beroepschrift een algemeen bewijsaanbod heeft gedaan. [appellant] heeft echter niet concreet en niet voldoende specifiek aangegeven welke stellingen hij wil bewijzen en hoe hij dat wil doen. Anders gezegd heeft [appellant] geen concreet onderbouwde stellingen ingenomen die mits bewezen tot een ander oordeel leiden, zodat het hof voorbij gaat aan het bewijsaanbod van [appellant] . Het bewijsaanbod van [appellant] kan ook zien op tegenbewijs maar ook aan de (zeer beperkte) eisen om tot dergelijk bewijs te worden toegelaten, is gelet op het ontbreken van concrete stellingen, niet voldaan.
consequenties voor de verzoeken van [appellant]
transitievergoeding en vergoeding onregelmatige opzegging
3.25. [appellant] verzoekt in hoger beroep naast de toekenning van een transitievergoeding ook om toekenning van de gefixeerde schadevergoeding, anders gezegd, een vergoeding voor een onregelmatige opzegging. Dit is een vergoeding voor het feit dat de tussen partijen geldende opzegtermijn niet in acht is genomen.
3.26. Uit het voorgaande volgt dat het hof van oordeel is dat geen sprake is van een onregelmatige opzegging, zodat dit verzoek van [appellant] , net als het verzoek om toekenning van een transitievergoeding (zie hiervoor 3.20 e.v.), zal worden afgewezen.
billijke vergoeding
3.27. [appellant] maakt verder aanspraak op een billijke vergoeding van € 15.732,53 bruto.
3.28. De rechter kan
3.29. Het hoger beroep van [appellant] slaagt niet en zal worden verworpen. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen.
4 De beslissing
Het hof:
4.1. verwerpt het hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 16 december 2024 zoals hersteld bij beschikking van 19 februari 2025:
4.2. veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van Veldhuizen in het hoger beroep: € 827,- voor griffierecht € 2.428,- voor salaris van de advocaat van Veldhuizen (2 punt x € 1.214,- (tarief II) volgens de geldende standaard (zogenaamd liquidatietarief);
4.3. wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P.C.J. van Bavel, mr. M. Willemse en mr. H.M.J. van den Hurk en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2025.
HR 8 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5010, NJ 2006/443, m.nt. G. van Solinge, rov. 3.5
Artikel 7:677 lid 1 Burgerlijk Wetboek
Artikel 7:678 BW
HR 15 februari 1980, ECLI:NL:HR:1980:AC4006, NJ 1980/328 Gelderse Tramweg Maatschappij
De twee-conclusieregel houdt heel kort gezegd in dat partijen in hoger beroep de verplichting hebben om in het eerste processtuk alle nieuwe feiten, grondslagen voor de eis en verweren op te nemen.
HR 1 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9387, JAR 2006/228 en HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014: 2806
Artikel 7:673 lid 1 Burgerlijk Wetboek
Artikel 7:673 lid 7 sub c Burgerlijk Wetboek
Artikel 7:681 Burgerlijk Wetboek
Artikel 7:682 Burgerlijk Wetboek