Arrest inhoud

afdeling strafrecht parketnummer: 23-000118-25 datum uitspraak: 25 september 2025

TEGENSPRAAK

Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2023 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-205339-22 (zaak A), 13-229848-21 (zaak B), alsmede 13-138722-21 (TUL) en 18-830204-19 (TUL) tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1969,gedetineerd in [detentieadres] .

1 Procesgang

De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 29 maart 2023 het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen verklaard, de verdachte van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en hem de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (verder: ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaren opgelegd. Daarnaast zijn beide vorderingen tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde straffen afgewezen.

Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 17 januari 2024 de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep verklaard, voor zover gericht tegen de (vrijspraak)beslissing van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde. Daarnaast heeft het hof het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen verklaard en de verdachte vrijgesproken voor het in zaak B onder 3 ten laste gelegde. Ook het hof heeft de verdachte de ISD-maatregel voor de duur van 2 jaren opgelegd en beide vorderingen tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde straffen afgewezen.

Namens de verdachte is tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft bij arrest van 21 januari 2025 het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en de zaak teruggewezen naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Het hof dient – gezien het arrest van de Hoge Raad – uitsluitend te oordelen over de op te leggen straf/maatregel en de beslissing ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging.

2 Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing door de Hoge Raad, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2025.

De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

3 Oplegging van straf

Na terugwijzing door de Hoge Raad heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest.

De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte geen ISD-maatregel op te leggen. Gelet op de langdurige procedure acht zij deze maatregel niet meer noodzakelijk en proportioneel en de voorlopige hechtenis is reeds langer dan de duur van een ISD-maatregel, waardoor verdere vrijheidsbeneming niet in verhouding staat met de feiten. Voorts is de redelijke termijn als genoemd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geschonden, hetgeen in strafverminderende zin dient mee te wegen. Gelet op de bijzondere omstandigheden in deze zaak verzoekt de raadsvrouw de verdachte met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel op te leggen. Subsidiair dient een ISD-maatregel in een voorwaardelijke vorm opgelegd te worden en meer subsidiair dient de ISD-maatregel beperkt te worden tot 1 jaar.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door twee slachtoffers met een tas te slaan. Ongeveer één jaar later heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een buitengewoon opsporingsambtenaar, door deze opsporingsambtenaar op de arm te krassen. Met zijn handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers.

Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 september 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte veelvuldig voor strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld, waaronder ook enkele mishandelingen. Hierin ziet het hof een strafverzwarende omstandigheid.

Het hof heeft eveneens acht geslagen op de reclasseringsadviezen die ten aanzien van de verdachte zijn opgemaakt, in het bijzonder het reclasseringsadvies van 28 februari 2025, waarin geadviseerd wordt om de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.

Het hof overweegt dat de oplegging van de ISD-maatregel in beginsel alleszins passend en ook wettelijk mogelijk zou zijn, nu is voldaan aan alle voorwaarden genoemd in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht. Overeenkomstig de standpunten van de advocaat-generaal en de verdediging is het hof evenwel van oordeel dat de oplegging van de ISD-maatregel nu niet meer passend is. De verdachte heeft in deze zaak 3 jaren en bijna 2 maanden in voorlopige hechtenis doorgebracht, waarmee de duur van een op te leggen ISD-maatregel reeds lang is overschreden. Hiermee acht het hof de oplegging van een ISD-maatregel nu niet meer proportioneel.

Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welke straf de verdachte dient te worden opgelegd. Gelet op het grote aantal eerdere veroordelingen en de recidive voor mishandelingen, kunnen de feiten niet anders worden afgedaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Van omstandigheden die moeten leiden tot het achterwege laten van een straf of maatregel, zoals de verdediging heeft betoogd, is het hof niet gebleken.

Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken passend en geboden.

Anders dan de verdediging stelt, is geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn, als genoemd in artikel 6 van het EVRM. De verdachte is op 14 augustus 2022 in verzekering gesteld, het vonnis is op 29 maart 2023 gewezen, de verdachte heeft vervolgens op 5 april 2023 hoger beroep ingesteld, waarna het hof op 17 januari 2024 arrest heeft gewezen. De verdachte heeft tegen dat arrest op 30 januari 2024 cassatie ingesteld, waarna de Hoge Raad op 21 januari 2025 arrest heeft gewezen en de zaak heeft terug gewezen naar het hof, dat op 25 september 2025 onderhavig arrest wijst. Aldus is de redelijke termijn – uitgaande van een termijn van 16 maanden per instantie, nu de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt – in geen enkele instantie overschreden. Het hof heeft evenwel de lange duur van de procedure als geheel wel in de strafmaat betrokken.

4 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

5 Vorderingen tenuitvoerlegging

Parketnummer 18-830204-19 Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 30 juni 2020 (parketnummer 18-830204-19) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.

De advocaat-generaal heeft gevorderd en de raadsvrouw heeft verzocht deze vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

Het hof acht termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, aangezien de verdachte – zoals in de strafmaatoverweging is overwogen – in de onderhavige strafzaak reeds lange tijd in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Dit maakt het naar het oordeel van het hof niet langer opportuun om de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer te leggen, nu daarop de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht immers niet in mindering wordt gebracht.

Parketnummer 13-138722-21 Het hof zal het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2021 (parketnummer 13-138722-21) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 9 dagen, nu deze voorwaardelijk opgelegde straf in een andere, onherroepelijke strafzaak reeds ten uitvoer is gelegd.

6 BESLISSING

Het hof:

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) weken.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13-138722-21.

Wijst af de vordering van de officier van justitie van 17 oktober 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 30 juni 2020, parketnummer 18-830204-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.

Heft het bevel voorlopige hechtenis op.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. M. Senden en mr. H. Sytema, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 september 2025.