ECLI:NL:GHAMS:2025:2690 - Gerechtshof Amsterdam - 8 oktober 2025
Arrest
Formele relaties
Arrest inhoud
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003323-19 (26Melogale)
datum uitspraak: 6 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 september 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-997099-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4, 5, 9 en 12 september 2025 en 6 oktober 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 8 juni 2015 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 4 kilogram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende bij lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewijsvoering, kwalificatie en strafoplegging komt dan de rechtbank.
Bewijsoverweging
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen tas met cocaïne maar een tas met BlackBerry-telefoons heeft overgedragen. De medeverdachte [medeverdachte] zou de Volkswagen waarin de verdachte de tas vervoerde eerder hebben geleend en de verdachte hebben gebeld met de mededeling dat hij iets vergeten was. De verdediging heeft betwist dat er sprake was van wetenschap of voorwaardelijk opzet ten aanzien van de aangetroffen cocaïne. Voorts is betoogd dat niet is vast te stellen dat er geen verwisseling van tassen heeft plaatsgevonden. Er zit volgens de verdediging een gat in de observatie door de politie wat mogelijk maakt dat een verwisseling van tassen heeft plaatsgevonden. De onder [getuige 2] inbeslaggenomen tas met cocaïne zou – na de handelingen van de verdachte – in de door [getuige 2] bestuurde auto zijn gezet. Van medeplegen is bovendien geen sprake, aldus de verdediging.
Het hof leidt uit de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen het volgende af.
Op 8 juni 2015 worden onder andere de verdachte, [medeverdachte], [getuige 1] en [getuige 2] geobserveerd door de politie, onder meer op een parkeerplaats van horecagroothandel Hanos in Amsterdam. Uit de camerabeelden en de observaties van de politie blijkt het volgende.
Om 11.53 uur komt [medeverdachte] de parkeerplaats op rijden in een Toyota Auris met [kenteken 1]. Hij parkeert daar zijn auto en om 12.02 uur komt de verdachte het parkeerterrein op rijden in een Volkswagen Golf met [kenteken 2]. De verdachte parkeert zijn auto naast die van [medeverdachte]. De verdachte en [medeverdachte] staan vervolgens bij de geopende achterbak van de Volkswagen Golf waarin een lichtblauw voorwerp ligt. Even later is te zien dat [medeverdachte] de linker achterdeur van de Toyota opendoet en dat daarna het lichtblauwe voorwerp (naar later bleek een Albert Heijn tas) op de achterbank, achter de bestuurderskant, van de Toyota te zien is. [medeverdachte] heeft tijdens zijn verhoren verklaard dat hij inderdaad een gevulde Albert Heijn tas uit de Volkswagen Golf heeft gepakt en in zijn Toyota heeft gezet.
Omstreeks 12.05 uur rijdt de verdachte weg van de parkeerplaats. Op dat moment komt [getuige 1] in beeld. Samen met [getuige 1] loopt [medeverdachte] naar de Toyota en [medeverdachte] pakt een gevulde blauwe Albert Heijn tas van de achterbank van de Toyota. Vervolgens lopen [medeverdachte] en [getuige 1] samen naar een geparkeerde Renault Clio met [kenteken 3]. [getuige 1] opent de kofferbak van deze Renault en haalt er een kartonnen doos uit. [getuige 1] en [medeverdachte] plaatsen samen de blauwe Albert Heijn tas in de kofferbak van de Renault. [getuige 1] sluit de Renault vervolgens af. [medeverdachte] tilt de kartonnen doos op en loopt samen met [getuige 1] richting de Toyota. [medeverdachte] plaatst vervolgens de kartonnen doos in de kofferbak van de Toyota. Om 12.09 uur nemen [medeverdachte] en [getuige 1] afscheid van elkaar en verlaat [medeverdachte] het parkeerterrein in de Toyota. [getuige 1] stapt als bestuurder in een BMW met [kenteken 4].
Om 12.11 uur is de Volkswagen van de verdachte weer terug op de parkeerplaats van de Hanos en parkeert de Toyota van [medeverdachte] daarnaast, waarop de kartonnen verhuisdoos in de kofferbak van de Volkswagen wordt geplaatst. Deze vertrekt daarna.
Om 12.14 uur komt [getuige 1] wederom het parkeerterrein van de Hanos oprijden in een BMW. [getuige 2] stapt uit de BMW, stapt vervolgens als bestuurder in de Renault en rijdt omstreeks 12.16 uur weg. [getuige 1] verlaat het parkeerterrein ook en rijdt achter de Renault het terrein af.
Om 12.20 uur neemt het onderzoeksteam de observatie van de Renault over en om 12.38 uur wordt [getuige 2] door de observanten gezien op rijksweg A4 bij Leiderdorp. Om 12.58 uur krijgt de Renault een stopteken en kort daarna wordt [getuige 2] aangehouden. In de kofferbak van de Renault blijkt een Albert Heijn tas te liggen die gevuld is met vier kilo cocaïne
De vraag ligt aan het hof voor of er een ‘gat’ in de observatie zit, waarin de tas die door [getuige 1] en de verdachte in de kofferbak van de Renault is gelegd, is omgewisseld voor een andere Albert Heijn tas, welke gevuld was met cocaïne. Het hof beantwoord die vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
Het hof stelt voorop dat hij, anders dan de rechtbank, ervan uitgaat dat het opvolgende observatieteam de door [getuige 2] bestuurde Renault daadwerkelijk heeft overgenomen van het eerder observerende team en die Renault vervolgens steeds onder observatie heeft gehad. Daartoe overweegt het hof dat zowel het eerder observerende team als het opvolgend team relateren dat die observatie om 12.20 uur wordt ‘overgenomen’. Daarbij betrekt het hof ook de toelichting door de officier van justitie ter terechtzitting in eerste aanleg dat normaliter wordt vermeld in een proces-verbaal wanneer een auto bij een observatie ‘kwijt’ raakt. Het ligt ook bepaald niet in de rede dat een politieteam een auto met daarin een tas die mogelijk verdovende middelen of een groot geldbedrag bevat uit het oog zou verliezen. Daarbij komt het volgende.
[getuige 2] is de persoon die bij die wisseling van tassen betrokken zou moeten zijn geweest maar hij heeft nooit iets verklaard over een tussenstop, al dan niet bij een tankstation, of een tassenwissel. Sterker nog, [getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij na zijn vertrek vanaf het parkeerterrein bij de Hanos alleen nog contact heeft gehad met zijn vader en dat er verder niets gebeurd is wat voor de zaak van belang is. Ook overigens bevindt zich in het dossier geen enkel aanknopingspunt dat [getuige 2] bij een tankstation gestopt zou zijn of dat de door de verdachte, via [medeverdachte] en [getuige 1], aan [getuige 2] meegegeven tas gewisseld zou zijn na diens vertrek van het parkeerterrein van de Hanos
Voorts stelt het hof vast dat de door [getuige 2] in de Renault gereden afstand tussen het parkeerterrein bij de Hanos en het tankstation ‘in de buurt van Leiderdorp, tussen Schiphol en Den Haag’ – aldus de ter zitting van het hof gehoorde getuige [getuige 1], bij welke verklaring de verdediging zich aansluit – en de tijd die met het afleggen daarvan gemoeid is, redelijkerwijs uitsluiten dat [getuige 2] de snelweg is afgegaan [het hof begrijpt: bij afslag 6, die naar dat tankstation leidt], geparkeerd heeft bij het tankstation, contact heeft gelegd met een persoon met een tas vol cocaïne, de tassen heeft omgewisseld, weer is ingestapt en de snelweg weer is opgereden. Nog daar gelaten dat zich dit allemaal aan de waarneming van het observatieteam zou hebben onttrokken, blijkt uit openbare bronnen (Google Maps) dat die afstand ongeveer 37 kilometer is en de daarmee gemoeide reistijd – bij weinig verkeersdrukte – 26 minuten. Tussen het vertrek vanaf de Hanos (omstreeks 12.16 uur) en de volgens de verdediging eerste waarneming door het opvolgend observatieteam (omstreeks 12.38 uur) zitten ongeveer 22 minuten.
Ook het OVC-gesprek van 15 juli 2015 waarin [getuige 1] spreekt over het ‘verlies van 130’ en dat ‘de 4 zijn probleem’ zijn, draagt bij aan het bewijs dat de op de parkeerplaats van de Hanos overgedragen Albert Heijn tas reeds de later aangetroffen vier kilo cocaïne, waarvan de groothandelsprijs goed kan passen bij een bedrag van 130.000 euro, bevatte.
Tenslotte draagt ook de overdracht van de kartonnen verhuisdoos bij aan het bewijs, aangezien die doos min of meer een omgekeerde route aflegt als die van de tas met de cocaïne, namelijk vanuit de Renault Clio – via een tussenstop in de Toyota van [medeverdachte] – naar (uiteindelijk) de Volkswagen Golf van de verdachte. Dit wijst erop dat de (onbekend gebleven) inhoud ervan kennelijk deel uitmaakt van het geheel van de transactie waarbij de Albert Heijn tas was betrokken.
Gelet op al het voorgaande schuift het hof de verklaringen van de verdachte en die van de getuige [getuige 1] – kort gezegd inhoudende dat de Albert Heijn tas op de parkeerplaats bij de Hanos BlackBerry-telefoons bevatte – als ongeloofwaardig terzijde en acht zij bewezen dat de tas ook bij de overdracht aldaar – respectievelijk van de verdachte naar [medeverdachte] / [getuige 1] naar [getuige 2] – steeds de uiteindelijk aangetroffen vier kilo cocaïne bevatte en dat de verdachte dit wist. Daartoe overweegt het hof nog het volgende.
De verdachte heeft verklaard dat hij niet meer weet waarom [medeverdachte] en hij elkaars auto hadden geleend. Ter zitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat het ‘in onze cultuur normaal’ is dat je auto’s aan elkaar uitleent. Ter zitting in eerste aanleg heeft hij zowel verklaard dat ‘hij eerder op de dag [het hof begrijpt:van de overdracht] in mijn auto had gereden’ als ‘volgens mij had ik de (zijn) Toyota geleend, misschien ben ik een dagje weg geweest’.
De verklaring van de verdachte dat [medeverdachte] de tas – met daarin, zoals door het hof vast gesteld, vier kilo cocaïne – in een door hem uitgeleende auto had laten staan en die vergeten zou zijn is ook gelet op de waarde daarvan en de risico’s die daarmee gepaard zouden gaan, hoogst onwaarschijnlijk en vindt ook overigens geen enkele steun in het onderzoek. De verklaring van de verdachte over het lenen van (elkaars) auto is summier onderbouwd, wisselend, lijkt enigszins tegenstrijdig en overtuigt evenmin. Ten overvloede overweegt het hof dat de feitelijke gang van zaken naar zijn uiterlijke verschijningsvorm ook niet te rijmen valt met een beweerdelijk terugbrengen van een ‘vergeten’ tas in een uitgeleende auto, al is het maar omdat de verdachte na het beweerdelijke terug bezorgen van die tas circa 10 minuten later weer met zijn Volkswagen op het toneel verschijnt om ook de kartonnen doos – die kennelijk deel uit maakt van het geheel van de transactie – weer mee te nemen.
Het hof hecht in het licht van hetgeen hiervoor uit de bewijsmiddelen is afgeleid geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij dacht dat er Blackberry-telefoons in de tas zaten en dat hij geen wetenschap had van de daarin aanwezige cocaïne maar gaat uit van opzet bij de verdachte. Het hof stelt vast dat de verdachte een open Albert Heijn tas met daarin vier kilo, in blokken verpakte, cocaïne heeft vervoerd naar de parkeerplaats bij de Hanos, alwaar [medeverdachte] deze van hem heeft overgenomen en die via [getuige 1] aan [getuige 2] is mee gegeven. Bij deze tamelijk omslachtige transactie, die zich op een parkeerterrein van de Hanos afspeelde, zijn minimaal vier personen en minimaal vier auto’s betrokken geweest. Daarbij is steeds sprake geweest van korte contactmomenten tussen de verschillende betrokkenen. Ook is er een kartonnen verhuisdoos in de tegengestelde richting overgedragen, welke kennelijk deel uit maakte van het geheel van de transactie. De overgedragen cocaïne vertegenwoordigde een marktwaarde van circa € 100.000,00 tot € 130.000,00 en een dergelijke overdracht brengt grote risico’s met zich mee, wat het zeer onwaarschijnlijk maakt dat die zonder wetenschap bij de betrokkenen op deze wijze wordt overgedragen. De vastgestelde feiten passen bij (opzettelijke betrokkenheid bij een) een drugsdeal die op een parkeerterrein wordt uitgevoerd en niet bij de verklaring van de verdachte dat het om een tamelijk onschuldige overdracht van een vergeten tas met telefoons ging.
Aangezien de verdachte bij de overdracht van de tas met cocaïne nauw en bewust heeft samengewerkt met in ieder geval [medeverdachte] is er ook sprake van medeplegen en heeft hij aldus tezamen en in vereniging met een ander de cocaïne opzettelijk afgeleverd en vervoerd.
Al met al acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 juni 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd een hoeveelheid van (ongeveer) 4 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze in de bijlage van dit arrest zijn opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden met aftrek van het voorarrest.
De raadsvrouw heeft in het kader van de strafoplegging gewezen op de volgens haar beperkte rol van de verdachte, dat de verdachte na 2020 niet meer met justitie in aanraking is geweest en dat de verdachte de afgelopen jaren op persoonlijk vlak en op financieel vlak veel tegenslagen heeft gehad. Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat rekening moet worden gehouden met de ernstige overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het tezamen en in vereniging afleveren/vervoeren van 4 kilogram cocaïne. Het bewezenverklaarde feit – waarbij de bewezenverklaarde handelingen zien op een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne – vormt een aanwijzing dat de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten betrokken was bij georganiseerde (drugs)criminaliteit. Dat de verdachte geen contact heeft gehad met de uiteindelijke afnemer van de cocaïne, doet aan de ernst van de handelingen van de verdachte niet af. De handel in cocaïne betreft een ernstig strafbaar feit, nu cocaïne een voor de gezondheid schadelijke, verslavende stof is, met grote nadelige psychische en lichamelijke effecten voor de gebruiker. Het gebruik van en de georganiseerde handel in cocaïne leidt bovendien direct en indirect tot vele andere vormen van criminaliteit en vormt aldus een bron van overlast voor de samenleving. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen.
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte heeft de zorg voor een gezin met nog minderjarige kinderen en is vergaand betrokken bij de zorg rondom een meerderjarige dochter die met aanzienlijke fysieke problemen kampt. Ook de verdachte zelf kampt sinds enige tijd met fysieke (hart) problemen.
Het hof heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte waaruit volgt dat hij eerder enkel onherroepelijk is veroordeeld voor belediging van een ambtenaar in 2003. Er is dus geen sprake van eerdere veroordelingen waaruit betrokkenheid bij drugscriminaliteit kan worden afgeleid.
Hoewel het hof oog heeft voor de door de verdediging geschetste persoonlijke omstandigheden is het hof van oordeel dat, gezien de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, een vrijheidsbenemende straf passend en geboden is. In beginsel – waarbij het hof ook betrekt dat het bewezenverklaarde feit dateert uit 2015 – is volgens het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 maanden geïndiceerd.
In deze zaak is echter sprake van een overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting. Op 10 november 2015 is de verdachte aangehouden. Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 3 september 2019. Dit betekent dat de berechting in eerste aanleg niet binnen twee jaar heeft plaatsgevonden en de redelijke termijn in eerste aanleg met bijna 22 maanden is overschreden.
Het hoger beroep tegen dit vonnis is ingesteld op 6 september 2019. Het hof wijst arrest op 6 oktober 2025. Dit betekent dat ook in hoger beroep sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn met ruim vier jaar.
Geconcludeerd moet worden dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de berechting niet heeft plaatsgevonden binnen 24 maanden en dus zowel in eerste aanleg als in hoger beroep een overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden. Dit dient te leiden tot strafvermindering. Alles afwegende komt het hof in plaats van de geïndiceerde strafoplegging van 20 maanden tot de oplegging van 16 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. W.S. Ludwig en mr. V.J.M. Goldschmeding, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 oktober 2025.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]
11.53 […]
12.02 […]
12.04 […]
12.05 […]
12.06 […]
12.07 […]
12.09 […]
12.10 […]
12.14 […]
12.15 […]
12.16 […]
12.20 […]
12.38 […]
12.49 […]
12.58 […]
12.59 […]
19.55 […]