Arrest inhoud

De verzoeken: de aanloop, de verzoeken en het standpunt van de advocaat-generaal

De aanloop

Het hof stelt vast dat in de loop van het geding in eerste aanleg, te weten ter (openbare) terechtzittingen van 20 mei 2022 en 20 januari 2023, door de verdediging van N.B. in diens strafzaak aan de hand van pleitnotities standpunten zijn ingenomen. Ter onderbouwing daarvan heeft die verdediging telkens verwezen naar de inhoud van de door die verdediging genoemde bescheiden, waarvan een aantal – deels onleesbaar gemaakt – door die verdediging aan de rechtbank, als bij die pleitnotities gevoegde bijlagen, is overgelegd.

Het gaat daarbij om de volgende overgelegde bescheiden:

Terechtzitting van 20 mei 2022 [1]

Terechtzitting van 20 januari 2023 [2]

  1. een overdrachtsmemo van 19 november 2018, van de hand van een voormalig advocaat van N.B.;

  2. een afdruk van WhatsApp-berichten, gewisseld door een voormalig advocaat van N.B. met een TBG-officier van justitie (11 mei 2017 – 8 november 2018);

  3. een notitie van 26 oktober 2017 van de hand van een voormalig advocaat van N.B.;

  4. een afdruk van een e-mailbericht van 25 mei 2018, verzonden door een voormalig advocaat van N.B. aan een officier van justitie;

  5. een afdruk van WhatsApp-berichten, gewisseld door een voormalig advocaat van N.B. met een TGB-officier van justitie (23 februari 2018 – 1 maart 2018);

  6. een afdruk van een e-mailbericht van 28 februari 2018, verzonden door een voormalig advocaat van N.B. aan onder meer officieren van justitie;

  7. een opsomming van de hand van een officier van justitie van de feitelijke implicaties voor de kroongetuige van het opzeggen van de beschermingsovereenkomst.

De rechtbank heeft de pleitnota’s gevoegd, enkel in het ten name van N.B. gestelde strafdossier. Doordat deze bescheiden aan die pleitnota’s zijn gehecht, hebben ook die bescheiden die weg gevolgd, en hebben door die voeging de status van processtukken gekregen, in de zaak tegen N.B.

De bescheiden hebben met elkaar gemeen, dat het daarin linksom of rechtsom steeds gaat om N.B. als de (aspirant)kroongetuige, zowel naar de inhoud daarvan als wat betreft de personen/functionarissen die bij de (weg naar de) totstandkoming van de met hem gesloten verklaringsovereenkomst betrokken zijn geweest: advocaten van N.B. en officieren van justitie. Voorts houdt een aantal van die stukken ook informatie in, die blijkens de inhoud daarvan in verband moet worden gebracht met het onderwerp van veiligheid, en de in dat verband door de Staat te treffen maatregelen ter bescherming van veiligheid van personen, onder wie N.B.

Het hof stelt voorts vast dat de rechtbank de inhoud van (een deel van) die stukken, hoewel geen onderdeel van de processtukken in die zaken, bij haar beoordeling in de zaken tegen de medeverdachten van N.B. heeft betrokken, zoals daarvan onder meer blijkt uit haar overwegingen in de in die zaken gewezen vonnissen.[3] Langs die weg, maar ook als gevolg van publicaties in de media, heeft (een deel van) in die stukken neergelegde informatie de openbaarheid bereikt. En tot de verdediging van S.R. zijn – in de woorden van die verdediging – ongevraagd stukken gekomen. In het kader van onderbouwing van een in die zaak gedaan verzoek tot het (aanvullend/opnieuw) horen van de TBG-officier van justitie is geciteerd uit een overdrachtsmemorandum ten behoeve van de opvolgende advocaten van N.B., en uit een WhatsApp-conversatie, die door die verdediging is toegeschreven aan een voormalig advocaat van de kroongetuige en de TBG-officier van justitie. Ook door de verdediging in de zaak tegen Mao R. is aandacht gevraagd voor die bescheiden.

De verzoeken

De verdediging in de zaken tegen S.R. en Mao R. heeft het hof verzocht aan de advocaat-generaal opdracht te geven tot verstrekking van – naar het hof de verzoeken begrijpt – de hierboven opgesomde bescheiden. Daartoe is – samengevat – gewezen op zowel de strafvorderlijke waarborg van interne openbaarheid, als op de (veronderstelde) relevantie van de inhoud van die bescheiden, in aanmerking genomen wat daarover bij de verdediging (wél) bekend is. Relevant, met het oog op de beslissingen die door het hof in de voorliggende strafzaken moeten worden gegeven, in elk geval op geleide van te voeren rechtmatigheids- en betrouwbaarheidsverweren.

Standpunt advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft eerder schriftelijk het standpunt ingenomen[4] dat er geen noodzaak bestaat om de bescheiden te voegen in de zaken tegen de verdachten die in het bestek van Marengo terechtstaan.

Daarop heeft het hof, bij e-mailbericht van 19 september 2025 van de voorzitter, bij de advocaat-generaal aandacht gevraagd voor het gegeven dat de inhoud van de hierboven opgesomde bescheiden aan het hof – dat in alle zaken recht moet doen – bekend is, doch louter op grond van de inhoud van het strafdossier van N.B. En voorts is in dat e-mailbericht erop gewezen, gelet op wat door de verdediging in onder meer de zaak tegen S.R. in eerste aanleg ten verwere is aangevoerd en in hoger beroep is aangekondigd, dat voorshands moet worden aangenomen dat die informatie mogelijk van betekenis kán zijn in de zaken tegen de andere verdachten. Bijvoorbeeld waar die informatie kan bijdragen aan het kunnen voeren van verweren, gericht tegen – kort gezegd – de rechtmatigheid van de met N.B. als kroongetuige gemaakte afspraken. Gelet op de wettelijke opdracht aan het Openbaar Ministerie dat in voorliggende strafzaken mededeling wordt gedaan van al datgene wat redelijkerwijs betekenisvol kan zijn voor door het hof te geven beslissingen, al dan niet op geleide van verweren, is door het hof aan de advocaat-generaal in overweging te geven het eerder ingenomen standpunt te heroverwegen.

In het verlengde van zijn e-mailbericht van 24 september 2025 aan het hof, heeft de advocaat-generaal ter terechtzitting van 2 oktober 2025 bij zijn eerder ingenomen standpunt volhard. Daartoe heeft de advocaat-generaal onder meer verwezen naar en gewezen op het volgende:

  • de koers die de rechtbank heeft gevaren: de door de rechtbank relevant geachte informatie uit die bescheiden (gevoegd in het dossier van N.B.) is in de andere zaken geciteerd,[5] en is langs die weg voor de verdediging in die zaken toegankelijk gemaakt;

De advocaat-generaal heeft als subsidiair standpunt verwoord, dat in het geval waarin het hof het bestaan van noodzaak tot voeging van een of meer van de bescheiden aanneemt, alvorens tot voeging wordt overgegaan een bewerking daarvan door het Openbaar Ministerie is aangewezen. Belangen van bescherming van veiligheid, en van afscherming (detentie-omstandigheden en detentielocaties) brengen de noodzaak van die bewerking mee, aldus – samengevat – het standpunt van de advocaat-generaal.

De beoordeling door het hof

Toetsingskader Artikel 315 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) houdt een regeling in voor het overleggen van bescheiden, die niet op de terechtzitting aanwezig zijn: indien aan de zittingsrechter de noodzaak daarvan blijkt, kan hij bevelen dat die bescheiden worden overgelegd. Die noodzaak kan aan de rechter ambtshalve blijken, terwijl de verdachte op grond van artikel 328 Sv de zittingsrechter kan verzoeken die bevelsbevoegdheid uit te oefenen.

Ingevolge artikel 149a lid 2 Sv – voor zover van belang – behoren tot de processtukken alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is niet primair de aard van het stuk, maar de relevantie daarvan voor de door de rechter te nemen beslissingen bepalend.[6] Die beslissingen zijn in het bijzonder de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv, al dan niet op geleide van verweren dan wel uitdrukkelijk onderbouwde standpunten. Bij het nemen van zijn beslissing om al dan niet toepassing te geven aan artikel 315 Sv, dient de rechter artikel 149a lid 2 Sv in aanmerking te nemen.[7]

Daarnaast moet worden stilgestaan bij de processuele waarborg van de zogeheten interne openbaarheid. Met die waarborg wordt tot uitdrukking gebracht – voor zover op deze plaats van belang – dat een eerlijk proces impliceert dat de zittingsrechter in de voorliggende strafzaak niet ook kennis draagt van de relevante inhoud van bescheiden, die niet ook beschikbaar is voor de procespartijen in die zaak, in dit geval de verdediging.

Met betrekking tot de vraag welke bron in het algemeen voor ontsluiting in aanmerking komt heeft het hof eerder overwogen als volgt.[8] Waar het gaat om tijdens het voorbereidend onderzoek toegepaste bevoegdheden wordt daarover verantwoording afgelegd door de functionaris die de bevoegdheid heeft toegepast althans door de functionaris onder wiens gezag of verantwoordelijkheid zulks is geschied. De wijze waarop die verantwoording wordt afgelegd geschiedt in de regel door het opmaken van processen-verbaal, die door het Openbaar Ministerie vanwege de relevantie daarvan aan de stukken van het dossier worden toegevoegd. En in het voorkomende geval aanvullend, doordat die functionaris nader proces-verbaal opmaakt of als getuige ten overstaan van de rechter daarover een verklaring aflegt, na daartoe te zijn opgeroepen door het Openbaar Ministerie, ambtshalve bepaald door de rechter, of op verzoek van de verdediging. In bijzondere gevallen worden (ook) nog andere bronnen aangeboord, die kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding met het oog op een te verrichten rechtmatigheidstoetsing van toegepaste bevoegdheden.

Met andere woorden: behoudens bijzondere gevallen kan het hof afzien van het geven van een bevel tot het overleggen van bescheiden als dezelfde informatie op een andere - en voor de strafprocedure meer geëigende wijze - kan worden verkregen: door het doen opmaken van een proces-verbaal of het horen van een getuige. Dit ligt in het bijzonder in de rede waar de bescheiden persoonlijke aantekeningen of communicatie en/of stukken die betrekking hebben op de fase vóór de vaststellen van de overeenkomst betreffen. In casu is echter sprake van een bijzonder geval zoals hiervoor bedoeld. Omdat het hof reeds heeft kennisgenomen van de stukken, verzet het principe van interne openbaarheid zich tegen de keuze voor een andere wijze van informatievergaring.

Dit een en ander betekent, dat het hof de inhoud van de hierboven opgesomde bescheiden die deel uitmaken van het strafdossier van N.B. op relevantie voor de andere, onder de noemer Marengo voorliggende strafzaken heeft te beoordelen. Indien en voor zover de relevantie van die inhoud door het hof wordt aangenomen is daarmee in beginsel (het hof zal hierna nog ingaan op de vraag of het gaat om bescheiden die onder het verschoningsrecht vallen) de grond voor het overleggen daarvan op bevel van het hof gegeven.

Het hof benadrukt tot slot, dat het in deze fase van de procedure niet staat voor het geven van oordelen over de rechtmatigheid van de door de Staat met N.B. als kroongetuige gemaakte afspraken en/of al dan niet gedane toezeggingen dan wel gunstbetonen. En in het verlengde daarvan heeft hetzelfde te gelden voor betrouwbaarheidsoordelen over de door N.B. als getuige afgelegde verklaringen. Dat het hof dit benadrukt is mede ingegeven door de onderbouwing waarvan verzoeken zijn voorzien. In het voorkomende geval getuigt die onderbouwing van ondubbelzinnige (rechts)opvattingen, die bijvoorbeeld zien op de wettelijke regeling van de kroongetuige en de toepassing daarvan. In deze fase van de procedure staat het hof niet voor de beoordeling van tot die (rechts)opvattingen te herleiden verweren. Wel heeft het hof te beoordelen of wat is verzocht, het voegen van de meergenoemde bescheiden, redelijkerwijs van betekenis kan zijn voor enige door het hof te nemen beslissing.

Relevantie Als gezegd is het hof op grond van de inhoud van het strafdossier van N.B. in de andere zaken ambtshalve bekend met de inhoud van de hierboven opgesomde bescheiden. Met inachtneming van het hiervoor geschetste toetsingskader heeft het hof de inhoud van die bescheiden op relevantie voor de andere zaken beoordeeld. Die beoordeling voert het hof tot het oordeel dat de inhoud van de bescheiden genummerd 1 t/m 6, redelijkerwijs betekenisvol kan zijn voor door het hof als zittingsrechter in die zaken te geven beslissingen, al dan niet op geleide van gevoerde verweren of uitdrukkelijk onderbouwde standpunten.

Verschoningsrecht Ten aanzien van de door de advocaat-generaal aangeroepen belangen van vertrouwelijkheid, afscherming en veiligheid overweegt het hof nog het volgende.

Het hof heeft vanzelfsprekend die aspecten, in het bijzonder het aspect van geheimhouding – gaat het om bescheiden die onder het verschoningsrecht vallen – onder ogen gezien. Deze aspecten zijn verbonden aan zowel de inhoud van de even genoemde bescheiden als aan degenen die bij de totstandkoming daarvan zijn betrokken. Tegelijkertijd dient het volgende onder ogen te worden gezien. Het is de verdediging van N.B. als (mede) verschoningsgerechtigde, namelijk als opvolgende raadslieden, geweest die ervoor heeft gekozen om – nadat delen daarvan onleesbaar zijn gemaakt – bij wijze van onderbouwing en verankering van in diens strafzaak ingenomen standpunten de bescheiden waarin die informatie is vervat gedeeltelijk te openbaren. De vorm die door die verdediging aan dat openbaren is gegeven is tweeledig: de inhoud daarvan is op een openbare terechtzitting gedeeld, en ter staving van die inhoud zijn die (door de verdediging deels onleesbaar gemaakte) bescheiden met het oog op voeging in het dossier N.B. overgelegd.

In dat verband kent het hof bovendien betekenis toe aan de context waarin dit een en ander heeft plaatsgehad. Immers, het gaat hier om een cluster van strafzaken (bestek Marengo) waarin naast N.B. een groot aantal andere verdachten gelijktijdig met hem terechtstaat. De door N.B. als kroongetuige afgelegde verklaringen maken deel uit van de dossiers van al die (andere) verdachten. En in die andere strafzaken is, naar de verdediging van N.B. genoegzaam bekend was – zeker ter terechtzittingen van 20 mei 2022 en 20 januari 2023, toen de bescheiden zijn overgelegd, toen de behandeling van de strafzaken al meerdere jaren vergde – verweer gevoerd tegen zowel de rechtmatigheid van de door de Staat met N.B. als kroongetuige gemaakte afspraken, als tegen de betrouwbaarheid van de door hem als kroongetuige afgelegde verklaringen. En het is in al die gelijktijdig behandelde strafzaken waarin die(zelfde) rechter in eerste aanleg heeft geoordeeld (en het hof in hoger beroep nog heeft te oordelen). De verdediging van N.B. wist ook dat de rechter aan wie zij de bescheiden overlegde, ook had te oordelen in de zaken tegen de andere verdachten.

In zoverre roept het geen verbazing op dat de rechtbank ook onderdelen van de inhoud van die bescheiden heeft betrokken bij haar overwegingen in de zaken tegen al die medeverdachten. Weliswaar moet onder ogen worden gezien dat de strafvorderlijke basis daarvan minst genomen voor betwisting vatbaar is, dat die informatie ook in die andere zaken als relevant kon en kan worden geduid, was aldus ook voor de verdediging van N.B. een voorzienbaar gegeven.

Die overwegingen van de rechtbank zijn openbaar. En de vonnissen waarvan beroep in de afzonderlijke zaken liggen ter beoordeling aan het hof voor.

Al met al houdt het hof het ervoor dat de verdediging van N.B. met het aldus prijsgeven van de inhoud daarvan daarmee ook het aan die bescheiden verbonden en aan de verdediging toekomende verschoningsrecht in zoverre heeft prijsgegeven, en dat nu die informatie deels is vermeld in openbare rechterlijke overwegingen en beslissingen, die ter beoordeling aan het hof voorliggen, het vertrouwelijke karakter daaraan in elk geval is komen te ontvallen.[9]

Wat betreft de belangen van veiligheid en afscherming overweegt het hof, dat aan het Openbaar Ministerie de gelegenheid wordt geboden om de bescheiden waarop het door het hof te geven bevel betrekking heeft voorafgaand aan de verstrekking daarvan met het oog op de bescherming van die belangen__, kenbaar te bewerken. Kenbaar, opdat duidelijk is welke delen door het Openbaar Ministerie zijn bewerkt.__

Slotsom Het voorgaande voert het hof tot de slotsom, dat aan het hof ambtshalve de noodzaak is gebleken dat de hierboven onder 1. t/m 6 genoemde bescheiden worden gevoegd in de strafdossiers van de verdachten die gelijktijdig met N.B. in hoger beroep terechtstaan. Het hof zal daarom het daartoe strekkende bevel aan de advocaat-generaal geven. In de zaken tegen S.R. en Mao R. wordt het meer of anders verzochte afgewezen.

Voor zover het verzoek van de verdediging in de zaak tegen Mao R. tot het geven van een bevel zich mede uitstrekt over bescheiden waarover de verdediging van N.B. mogelijk wél beschikt, doch die niet zijn opgenomen in de bovenvermelde en aan het strafdossier van N.B. ontleende opsomming, komt dat onderdeel van het verzoek reeds wegens het ontbreken van een genoegzame (rechts)grond niet voor toewijzing in aanmerking.

Tot slot Het hof overweegt afsluitend dat aldus toereikend recht wordt gedaan aan al de belangen die in de aan deze aan het hof ter berechting voorliggende zaken in het geding zijn. En in het verlengde daarvan reguleert het hof de wijze van kennisneming van de nieuwe processtukken als hierna te melden.

Kennisneming van de bescheiden Ingevolge artikel 33 Sv heeft elk van de verdachten het recht op kennisneming van deze nieuwe processtukken. Dat recht komt ook aan hun raadslieden toe (artikel 48 Sv). Gelet op de aard van de stukken en de inhoud daarvan bepaalt het hof, op grond van artikel 32 lid 2 Sv, dat, in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen en op zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend, echter geen afschrift van deze processtukken wordt verstrekt, noch aan de verdachten noch aan hun raadslieden. Het gaat immers om in de basis vertrouwelijke communicatie die tussen (elkaar opvolgende) advocaten, en een advocaat en een officier van justitie is gewisseld.

Met betrekking tot de wijze waarop de kennisneming van deze processtukken zal plaatsvinden, overweegt het hof tot slot nog het volgende. Dit is geregeld in de artikelen 19 en 20 van het zogeheten Besluit orde van dienst gerechten (hierna: het Besluit).[10] Aan elk van de raadslieden wordt op de voet van artikel 19 van het Besluit de gelegenheid geboden kennis te nemen van de inhoud van de hierna te melden schriftelijke bescheiden, ter griffie van het hof, op een nader vast te stellen wijze.[11]

Indien en voor zover naast de verdediging ook de verdachte van die inhoud kennis wenst te nemen, bepaalt de voorzitter van het hof voor dat geval dat die kennisneming onder toezicht wordt gehouden, op de wijze als voorzien in artikel 20, tweede lid van het Besluit.[12]

Al het voorgaande voert het hof tot de volgende beslissingen.

Het hof:

De voorzitter:

  • bepaaltdat, in het geval waarin de verdachte kennisneemt van de inhoud van de even genoemde bescheiden, die kennisneming onder (nader te bepalen) toezichtwordt gehouden.

In de pleitnotities wordt ook melding gemaakt van een vierde en een vijfde stuk, maar die bescheiden zijn niet overgelegd en maken dan ook geen deel uit van de processtukken in de zaak tegen N.B.

Naast de hieronder genoemde stukken zijn bij de pleitnotities op deze zitting ook nog drie krantenartikelen overgelegd

Het hof wijst daarnaast ook op de beslissingen van de rechtbank gewezen naar aanleiding van de terechtzitting van 20 mei 2022: ECLI:NL:RBAMS:2022:3073

Reactie OM – verzoeken september 2025, blz. 18

Zie voetnoot 3

Vgl. Hoge Raad 16 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:218

Vgl. Hoge Raad 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:900, r.o. 4.4.3

Proces-verbaal terechtzitting hof van 10 oktober 2024, blz. 27 e.v.

Vgl. Hoge Raad 25 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:456

Artikel 21 van dit besluit regelt de verstrekking van afschriften van de processtukken. Het derde lid van deze bepaling houdt in dat de voorgaande leden geen toepassing vinden indien op grond van artikel 32 Sv is bepaald dat geen afschrift wordt verstrekt

De griffier zal daartoe na overleg met de verdediging in de zaken een locatie, dag en uur vaststellen

De griffier zal bij elk van de raadslieden inventariseren of die wens bestaat, en zal in het voorkomende geval na overleg met de raadsman/raadsvrouw die het betreft aangeven hoe die kennismening alsdan feitelijk wordt gerealiseerd


Voetnoten

In de pleitnotities wordt ook melding gemaakt van een vierde en een vijfde stuk, maar die bescheiden zijn niet overgelegd en maken dan ook geen deel uit van de processtukken in de zaak tegen N.B.

Naast de hieronder genoemde stukken zijn bij de pleitnotities op deze zitting ook nog drie krantenartikelen overgelegd

Het hof wijst daarnaast ook op de beslissingen van de rechtbank gewezen naar aanleiding van de terechtzitting van 20 mei 2022: ECLI:NL:RBAMS:2022:3073

Reactie OM – verzoeken september 2025, blz. 18

Zie voetnoot 3

Vgl. Hoge Raad 16 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:218

Vgl. Hoge Raad 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:900, r.o. 4.4.3

Proces-verbaal terechtzitting hof van 10 oktober 2024, blz. 27 e.v.

Vgl. Hoge Raad 25 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:456

Artikel 21 van dit besluit regelt de verstrekking van afschriften van de processtukken. Het derde lid van deze bepaling houdt in dat de voorgaande leden geen toepassing vinden indien op grond van artikel 32 Sv is bepaald dat geen afschrift wordt verstrekt

De griffier zal daartoe na overleg met de verdediging in de zaken een locatie, dag en uur vaststellen

De griffier zal bij elk van de raadslieden inventariseren of die wens bestaat, en zal in het voorkomende geval na overleg met de raadsman/raadsvrouw die het betreft aangeven hoe die kennismening alsdan feitelijk wordt gerealiseerd