ECLI:NL:GHAMS:2025:2567 - Hof Amsterdam: Ontslag op staande voet wegens foutieve declaraties niet rechtsgeldig - 30 september 2025
Arrest
Essentie
Het Gerechtshof Amsterdam oordeelt dat een ontslag op staande voet wegens foutief declaratiegedrag niet rechtsgeldig is. Het ontslag was niet onverwijld gegeven en de onjuiste declaraties, zonder bewijs van opzet, vormden geen dringende reden. De werkgever had de werknemer juist moeten begeleiden.
Rechtsgebieden
Arrest inhoud
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.349.818/01
zaak-/rekestnummer rechtbank Amsterdam: 11236816 \ EA VERZ 24-715
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 september 2025
inzake
[appellant], gevestigd te [plaats 2] , appellante, advocaat: mr. M.M. Dezfouli te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] , wonende te [plaats 1] , geïntimeerde, advocaat: mr. E.T. Vreugdenhil te Haarlem.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
1 De zaak in het kort
In deze zaak is de vraag aan de orde of het door de werkgever gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend omdat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven en daarvoor geen dringende reden bestond.
2 Het geding in hoger beroep
[appellant] is bij beroepschrift, gedateerd 7 november 2024, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) op 14 oktober 2024 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking).
Op 21 mei 2025 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep, met producties, van [geïntimeerde] ingekomen.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 4 juli 2025 laten toelichten, [appellant] door mr. Dezfouli voornoemd en [geïntimeerde] door mr. Vreugdenhil voornoemd, laatstgenoemde aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.
Vervolgens is uitspraak bepaald. [appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en zal bepalen dat het aan [geïntimeerde] gegeven ontslag op staande voet van 10 juli 2024 terecht is geweest en alle vorderingen van [geïntimeerde] in eerste aanleg alsnog zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties inclusief nakosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van [appellant] in haar hoger beroep, althans dit haar te ontzeggen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van - naar het hof aanneemt - het geding in hoger beroep.
[geïntimeerde] heeft bewijs van haar stellingen aangeboden.
3 Feiten
De kantonrechter heeft onder 2.1 tot en met 2.13 van de bestreden beschikking de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die tussen partijen niet in geschil zijn, komen de feiten neer op het volgende.
3.1. [geïntimeerde] , geboren [datum] , is op 2 oktober 2023 als kennismigrant in dienst getreden bij [appellant] , die tevens als haar referent bij de IND optreedt, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van vijf jaar zonder tussentijds opzegbeding.
3.2. [geïntimeerde] is een in Turkije afgestudeerde tandarts met een Turks diploma. Met dit diploma kwalificeert [geïntimeerde] niet voor een BIG-registratie in Nederland. [appellant] heeft [geïntimeerde] aangenomen om onder supervisie in meerdere functies tandheelkundige behandelingen uit te voeren tegen een bruto salaris van € 5.350,00 exclusief vakantiegeld en een bonus van 10% over de door [geïntimeerde] behaalde omzet.
3.3. Vanaf aanvang van de arbeidsovereenkomst is [geïntimeerde] deels in de praktijk van [appellant] tewerkgesteld en is zij deels uitgeleend aan de praktijk [bedrijf] .
3.4. Over de periode van oktober 2023 tot en met juni 2024 heeft [naam] (hierna: [naam] ), directeur van [appellant] , [geïntimeerde] verschillende keren gewezen op door haar gemaakte fouten bij het invoeren van declaraties.
3.5. In een WhatsApp bericht van 21 juni 2024 heeft [naam] het volgende aan [geïntimeerde] bericht:“[21/06/2024, 11:27:05] [naam] : (…) Tevens wil ik mijn ongenoegen uiten betreft jouw declaratie gedrag in [plaats 2] . Als jij zelf de MH doet dan komt t op jouw naam, als E i moet dat doen dan is het normaal dat het niet op jouw naam komt maar op mijn naam omdat ik haar uitbetaal en niet jij. Ten tweede zie ik heel veel declaraties die gedaan zijn binnen 19-15 minuten werk. Dit vind ik echt niet accepteerbaar, je kan dit tegen niemand verdedigen dat je binnen 10-15 minuten bijna 20 tanden gepolijst hebt en 25 minuten tandsteen verwijderd. (…) [21/06/2024, 11:35:28] [naam] : Ik bedoel hoge declaraties binnen zo weinig tijd die gepland was voor patiënten (…)
[21/06/2024, 12:38:23] [naam] : (…) Dit zijn geen beschuldigingen maar een waarschuwing dat jouw declaratiegedrag moet anders (…).”
3.6. Op 25 juni 2024 hebben [naam] en [geïntimeerde] (kort) met elkaar gesproken over het declaratiegedrag van [geïntimeerde] .
3.7. Op 27 juni 2024 hebben [geïntimeerde] en [naam] via WhatsApp onder meer het volgende met elkaar besproken: “[27/06/2024, 11:48:27] [naam] : Het systeem gaat niet vanzelf wat veranderen [geïntimeerde] , het zou een type fout zijn geweest
[27/06/2024, 11:50:42] [geïntimeerde] : Dan moeten alle logdetails worden gecontroleerd voor alle gemaakte wijzigingen, want ik heb zeker niet 10 keer gbr ingevoerd. [27/06/2024, 11:54:17] [naam] : Zorg voortaan alles goed genoteerd worden, double check [27/06/2024, 11:54:58] [naam] : In plaats van opg bij kinderen geen 4 foto’s maar twee fotos declareren [geïntimeerde]
(…)
[27/06/2024, 12:40:26] [geïntimeerde] : We zullen alle logdetails controleren voor alle gemaakte wijzigingen, want ik heb zeker niet 10 keer ‘gbr’ ingevoerd. In het vervolg zal ik ervoor zorgen dat alles goed genoteerd wordt en dubbel gecontroleerd. In plaats van 4 foto’s bij kinderen, zullen we voortaan maar 2 foto’s declareren. Ok. (…)”
3.8. In een WhatsApp-bericht van 9 juli 2024 heeft [geïntimeerde] aan [naam] meegedeeld dat zij van de trap was gevallen en niet kon lopen.
3.9. Op 10 juli 2024 heeft [geïntimeerde] zich per e-mail ziek gemeld.
3.10. Diezelfde dag heeft [naam] [geïntimeerde] bij e-mail op staande voet ontslagen. In de e-mail staat onder meer het volgende: “(…) Na u meerdere keren te hebben gewaarschuwd betreft uw zeer afwijkende declaratiegedrag en veel onjuiste en fictieve declaraties zowel in praktijk [plaats 2] als praktijk [plaats 1] bent u bij deze op staande voeten ontslagen en niet meer welkom in mijn praktijk te [plaats 2] . Hier wordt een aanmelding gedaan bij IND, ik trek me als referent hierbij ook per direct in. Er wordt een uitgebreide onderzoek gedaan naar uw onjuiste declaraties. Alles wat u ten onrechte gedeclareerd is moet u terugbetalen. Uw aanwezigheid en enige contact met de medewerkers wordt verboden. Mijn advocaten gaan deze zaak oppakken en de verzekeraars den nodig op hoogte gebracht. (…)”
3.11. [naam] heeft in de interne WhatsApp-groep van [appellant] het volgende bericht geplaatst: “Beste allen, wegens te veel onjuistheden en onterechte declaraties die door me [geïntimeerde] is gedaan is deze persoon per direct en per staande voeten ontslagen. Ze is ten stekste verboden om enig contact te onderhouden met de personeelsleden in [appellant] en haar aanwezigheid wordt ook verboden. (…)”
3.12. Sinds 1 september 2024 is [geïntimeerde] werkzaam bij Tandarts Centrale Nederland.
3.13. Bij e-mail van 3 september 2024 heeft de voormalig gemachtigde van [appellant] aan de gemachtigde van [geïntimeerde] onder meer het volgende geschreven: “(…) Cliënte ziet zich genoodzaakt, indien uw mevrouw [geïntimeerde] blijft volhouden dat hier slechts sprake is van sporadische vergissingen, de ziektekostenverzekeraar(s) in te schakelen voor wie het een koud kunstje zal zijn om uit het systeem de terugkerende onregelmatigheden van mevrouw [geïntimeerde] te destilleren. Dat zou echter naar verwachting mede tot gevolg hebben dat mevrouw [geïntimeerde] op een zwarte lijst wordt geplaatst, hetgeen haar professionele toekomst in Nederland ernstig zal dwarsbomen – dit terwijl ik begreep van cliënte dat mevrouw [geïntimeerde] inmiddels alweer aan het werk is bij een andere praktijk. (…)”
4 Eerste aanleg
4.1. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg, na wijziging van verzoek, verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
-
[appellant] te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van € 377.124,91 bruto ter zake van de ongeoorloofde opzegging e.a.;
-
[appellant] te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van € 1.790,46 bruto aan niet-genoten vakantiedagen, onder toepassing van de 30% regeling;
-
[appellant] te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van € 9.046,13 bruto aan achterstallig loon, vermeerderd met de wettelijke verhoging, onder toepassing van de 30% regeling;
-
[appellant] te verbieden om op enige wijze aan derden negatieve informatie over [geïntimeerde] te verstrekken waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat die negatieve consequenties kan hebben voor haar loopbaan en/of opleiding en/of verblijf in Nederland, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
-
[appellant] , op straffe van verbeurte van een dwangsom, te gebieden om via WhatsApp en per e-mail aan alle betrokkenen bij haar praktijk en die waar zij via [appellant] werkzaam is geweest het volgende bericht te sturen: “Op last van de rechter laat ik hierbij weten dat de eerder geuite beschuldigingen over [geïntimeerde] onterecht zijn gedaan en dat zij haar werk conform instructie en naar eer en geweten heeft vervuld. De rechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet dan ook niet terecht was. Het verbod om contact met haar te hebben was eveneens onterecht en trek ik hierbij eveneens in”;
-
[appellant] te verplichten om het UWV en het pensioenfonds PFZW een volledige en correcte opgave te doen van het loon, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
-
[appellant] te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van € 3.000,00 bruto aan onterechte inhouding van pensioenpremies en WGA, onder toepassing van de 30% regeling;8. [appellant] te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van de volledige kosten van juridische bijstand, daaronder de proceskosten begrepen;
-
[appellant] te veroordelen tot afgifte van correcte salarisspecificaties over de maanden april 2024 tot en met juli 2024, alsmede van de betalingen die worden gedaan op basis van te geven beschikking, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
-
[appellant] te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van de wettelijke rente over de hierboven genoemde bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening.
4.2. [appellant] heeft verweer gevoerd en - bij wijze van tegenverzoek - verzocht te bepalen dat aan de arbeidsovereenkomst per 10 juli 2024 een rechtsgeldig einde is gekomen, dat de door [geïntimeerde] gevraagde vergoeding vanwege onregelmatige opzegging wordt afgewezen en, voor zover sprake is van een onregelmatig ontslag, de vergoeding wordt gematigd tot maximaal drie maandsalarissen van elk € 5.350,-- bruto, dat op alle te betalen bedragen de door [appellant] teveel betaalde nettobetalingen in mindering zullen worden gebracht en eventueel aan [appellant] verschuldigde bedragen door [geïntimeerde] moeten worden terugbetaald alsmede dat de overige verzoeken van [geïntimeerde] worden afgewezen. Daarnaast heeft [appellant] verzocht te bepalen dat [geïntimeerde] aan [appellant] een dringende reden heeft gegeven tot het ontslag op staande voet en daarmee schadeplichtig is geworden en dat [geïntimeerde] aan [appellant] een vergoeding moet betalen van driemaal haar bruto maandsalaris conform artikel 7:677 lid 3 sub BW.
4.3. Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven en dat daarvoor geen dringende reden bestond. Vanwege deze onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft de kantonrechter de door [geïntimeerde] verzochte vergoeding op grond van artikel 7:677 lid 4 BW toegewezen en heeft zij die vergoeding gematigd tot zes maandsalarissen. Ook heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] de transitievergoeding verschuldigd is. Nu is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW, kan [geïntimeerde] naar het oordeel van de kantonrechter op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a BW in beginsel aanspraak maken op een billijke vergoeding. Omdat aan de inkomensschade van [geïntimeerde] echter reeds is tegemoetgekomen met de vergoeding van artikel 7:677 lid 4 BW en de transitievergoeding en voor een vergoeding van de gestelde immateriële schade van [geïntimeerde] geen aanleiding bestaat, heeft de kantonrechter de billijke vergoeding afgewezen. Verder heeft de kantonrechter aan achterstallig loon een bedrag van € 9.046,13 bruto toewijsbaar geoordeeld met dien verstande dat hierop in mindering wordt gebracht een bedrag van € 5.928,16 netto, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 25%. Ook het verzochte bedrag van € 1.790,46 bruto aan niet-genoten vakantiedagen is toegewezen. Voorts is [appellant] veroordeeld tot betaling van deze bedragen onder toepassing van de 30% regeling. Verder heeft de kantonrechter het verzoek van [geïntimeerde] om [appellant] te verbieden om op enige wijze aan derden negatieve informatie over [geïntimeerde] te verstrekken alsook de door [geïntimeerde] verzochte rectificatie, toegewezen. Het verzoek van [geïntimeerde] om [appellant] te verplichten om het pensioenfonds PFZW een volledige en correcte opgave te doen van het loon, is afgewezen omdat partijen overeengekomen zijn dat [appellant] [geïntimeerde] niet zal aanmelden bij het pensioenfonds. Ook is [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] ter zake van onterechte inhouding van pensioenpremies tot een bedrag van € 3.000,00 bruto onder toepassing van de 30% regeling alsmede tot afgifte van correcte salarisspecificaties over de maanden april tot en met juli 2024. In het tegenverzoek heeft de kantonrechter geoordeeld dat de door [appellant] verzochte vergoeding op grond van artikel 7:677 lid 3 BW niet toewijsbaar is, omdat dit verzoek buiten de vervaltermijn is ingediend. Het verzoek van [appellant] om [geïntimeerde] te verbieden zich negatief of anderszins schadelijk over [appellant] uit te laten is daarentegen wel toegewezen. Tot slot is [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
5 Beoordeling
5.1. Tegen een of meer van bovengenoemde beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met één grief op. [geïntimeerde] bestrijdt de grief.
5.2 Met de __grief__betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. Blijkens de toelichting op de grief voert zij daartoe het volgende aan. [geïntimeerde] is vaker door [appellant] aangesproken op haar afwijkende declaratiegedrag. Volgens [appellant] is in de ontslagbrief terug te lezen dat zij meerdere keren is gewaarschuwd voor zeer afwijkend declaratiegedrag en veel onjuiste en fictieve declaraties. Een verkeerde declaratie is buitengewoon bedreigend voor een tandartsenpraktijk. Dit is zowel een integriteitskwestie van [geïntimeerde] als professional, als een klachtwaardige handeling. Bovendien wordt dit als fraude gezien. [appellant] heeft er daarom op moeten toezien dat dergelijke praktijken niet plaatsvinden in het bedrijf. [appellant] betwist dat de ziekmelding van [geïntimeerde] op 10 juli 2024 de reden van het ontslag op staande voet was. Volgens [appellant] is sprake van een dringende reden en is het ontslag op staande voet onverwijld gegeven. Op 9 juli 2024 heeft zij ontdekt dat [geïntimeerde] , ondanks meerdere waarschuwingen, nogmaals onterechte declaraties had uitgevaardigd. Op het moment dat [appellant] dat ontdekte, heeft zij aan [geïntimeerde] schriftelijk meegedeeld dat zij niet welkom meer was, aldus steeds [appellant] .
Ontvankelijkheid
5.3. [geïntimeerde] heeft zich in haar verweerschrift allereerst op het standpunt gesteld dat [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep omdat uit het poststempel op het beroepschrift blijkt dat dit eerst op 15 januari 2025 bij het hof is ontvangen, hetgeen te laat is. Dit standpunt wordt verworpen. Het hof heeft ter zitting in hoger beroep aan de hand van de rolkaart vastgesteld dat het beroepschrift op 12 januari 2025 per e-mail ter griffie van het hof is ingekomen. Desgevraagd heeft de advocaat van [appellant] bevestigd dat het beroepschrift op 12 januari 2025 per e-mail is ingediend. Dat is nog binnen de beroepstermijn. [appellant] is derhalve ontvankelijk in haar hoger beroep.
Onverwijldheid
5.4. Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Anders dan [appellant] heeft bepleit, is het hof van oordeel dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. Daartoe is het volgende redengevend. In de periode van oktober 2023 tot en met juni 2024 is [geïntimeerde] meerdere keren gewezen op door haar gemaakte fouten bij het invoeren van declaraties. Vervolgens heeft zij op 21 juni 2024 een waarschuwing gekregen voor verkeerd declareren. Daarna heeft [appellant] op 25 juni 2024 - in ieder geval even kort - gesproken met [geïntimeerde] over haar declaratiegedrag. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] toegelicht dat zij op 9 juli 2024, ondanks de eerdere waarschuwingen en het gesprek met [geïntimeerde] , opnieuw ernstige afwijkingen in de declaraties van [geïntimeerde] heeft geconstateerd en dat zij daarom meteen de volgende dag, op 10 juli 2024, is overgegaan tot een ontslag op staande voet. Dat deze constatering op 9 juli 2024 is gedaan is, bij gebreke van feiten en omstandigheden waaruit dat zou kunnen volgen, evenwel niet gebleken. [appellant] heeft haar stelling in dit verband geenszins onderbouwd. Ook overigens bieden de gedingstukken geen aanwijzingen voor de conclusie dat zich ná het gesprek op 25 juni 2024 iets heeft voorgedaan dat [appellant] ertoe heeft kunnen brengen om op 10 juli 2024 tot ontslag op staande voet over te gaan. Nu tussen het laatste gesprek met [geïntimeerde] over haar declaratiegedrag in juni 2024 en het ontslag op 10 juli 2024 ruim twee weken zijn gelegen, zonder dat dit op enigerlei wijze kan worden gerechtvaardigd, kan niet worden gezegd dat het ontslag op staande voet op 10 juli 2024 onverwijld is gegeven. Dit onderdeel van de grief faalt derhalve.
Dringende reden
5.5. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats in de beschouwing te worden betrokken de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden ertoe leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst toch gerechtvaardigd is (HR 12 februari 1999, NJ 1999/643).
5.6. Uit de ontslagbrief blijkt dat [appellant] als dringende reden(en) aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd het zeer afwijkende declaratiegedrag en de vele onjuiste en fictieve declaraties van [geïntimeerde] , waarmee de ontslaggronden zijn gefixeerd. Het hof constateert dat in de brief geen concrete voorbeelden zijn genoemd met specifieke data waarop de incidenten zouden hebben plaatsgevonden. Derhalve kan niet worden gezegd dat het voor [geïntimeerde] aanstonds duidelijk was waarom zij op staande voet werd ontslagen. Eerst bij haar conclusie van antwoord in eerste aanleg heeft [appellant] aan de hand van de als productie 2A tot en met 2E overgelegde foto’s en overzichten het foutieve declaratiegedrag van [geïntimeerde] nader toegelicht. Naar het oordeel van het hof is dit te laat, aangezien [appellant] dit reeds in de ontslagbrief had moeten doen. Daar komt bij dat de door [appellant] aangevoerde ontslagredenen (afwijkend declaratiegedrag en het opstellen van onjuiste en fictieve declaraties) geen dringende reden(en) opleveren die een ontslag op staande voet rechtvaardigen. Niet is in geschil dat [geïntimeerde] fouten heeft gemaakt bij het opstellen van de declaraties. Zij heeft in dit verband toegelicht dat zij als Turkse tandarts niet vertrouwd is met het Nederlandse declaratiesysteem en daarin nog verdere coaching en begeleiding nodig heeft. [geïntimeerde] heeft [appellant] ook tevergeefs om coaching en begeleiding gevraagd. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat het foutieve declaratiegedrag van [geïntimeerde] haar zonder meer kan worden aangerekend. Het had op de weg van [appellant] als goed werkgever gelegen om [geïntimeerde] daarbij te helpen en gepaste hulp/begeleiding aan te bieden. Dat heeft zij evenwel niet gedaan. In plaats daarvan heeft [appellant] gekozen voor (het zwaarste middel van) een ontslag op staande voet, terwijl in onderhavig geval ook had kunnen worden volstaan met een minder zware sanctie (zoals een waarschuwing) onder aanbieding van de benodigde hulp bij de declaraties. Dat [geïntimeerde] de haar verweten gedragingen (afwijkend declaratiegedrag en het opstellen van onjuiste en fictieve declaraties) opzettelijk zou hebben verricht, zoals door [appellant] is betoogd, is niet aannemelijk geworden. Bij gebreke van feiten en omstandigheden waaruit dat zou kunnen volgen, kan niet worden geoordeeld dat [geïntimeerde] bewust en met een bepaalde (kwade) bedoeling onjuiste of fictieve declaraties heeft opgesteld. Van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW is mitsdien geen sprake. Dit betekent dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. Ook dit onderdeel van de grief faalt.
Slotsom
5.7. De slotsom is dat de grief faalt. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, een en ander als hierna te melden.
6 Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 362,-- aan verschotten en € 2.428,-- voor salaris;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L.D. Akkaya, I.A. van der Burg en S. Tamboer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025.