ECLI:NL:GHAMS:2025:2553 - Gerechtshof Amsterdam - 3 oktober 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Arrest inhoud
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.355.570/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 11473679 \ EA VERZ 25-7
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 september 2025
inzake
[verzoekers] , wonende te [plaats] , verzoekster in de hoofdzaak, verzoekster in het incident, advocaat: mr. J.E. Hoetink te Utrecht,
tegen
[verweerder] , gevestigd te [plaats] , verweerster in de hoofdzaak, verweerster in het incident, advocaat: mr. H.J. Wiarda te Amsterdam.
Partijen worden hierna [verzoekers] en [verweerder] genoemd.
1 Het geding in hoger beroep
[verzoekers] is bij beroepschrift tevens houdende incidenteel verzoek ex artikel 22a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tevens wijziging verzoek van 11 juni 2025 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 11 maart 2025, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [verzoekers] als verzoekster en [verweerder] als verweerster (hierna: de bestreden beschikking). [verweerder] heeft zich bij e-mail van 24 juli 2025 verzet tegen het incidentele verzoek van [verzoekers] .
[verzoekers] heeft bij incidenteel verzoek ex artikel 22a Rv verzocht dat de kennisneming van producties en het deel van het beroepschrift dat zich bevindt in de separate envelop met het opschrift ‘MEDISCH’ is voorbehouden aan een advocaat of arts is zijdens [verweerder] , omdat kennisneming door anderen van deze medische gegevens de persoonlijke levenssfeer van [verzoekers] onevenredig zal schaden, mede gelet op haar privacy en het feit dat zij niet is gehouden medische gegevens met [verweerder] te delen.
[verweerder] heeft zich tegen het incidentele verzoek van [verzoekers] verzet, stellende dat primair de medische gegevens niet relevant zijn voor de beoordeling van hetgeen door [verzoekers] in hoger beroep wordt verzocht en subsidiair dat bij eventuele relevantie volledige inzage noodzakelijk is.
Vervolgens is om beslissing in het incident gevraagd.
2 Beoordeling
In het incident
2.1 Het hof gaat uit van het volgende:
2.2 [verzoekers] heeft in eerste aanleg verzocht: I. vernietiging van het ontslag op staande voet van 6 december 2024; II. veroordeling van [verweerder] tot betaling van: i. het loon vanaf 6 december 2024 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, zijnde een maandloon van € 9.180,00 bruto met inachtneming van de verleende beschikking uit hoofde van de 30% regeling, te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten; ii. de wettelijke verhoging ex. artikel 7:625 BW; iii. de buitengerechtelijke kosten, ten bedrage van € 3.156,00,-; iv. de wettelijke rente over voornoemde bedragen; III. veroordeling van [verweerder] tot afgifte van bruto-netto specificaties van alle uit hoofde van de arbeidsovereenkomst en deze beschikking verrichte en nog te verrichten betalingen, telkens binnen vijf dagen na het tijdstip van betaling; IV. veroordeling van [verweerder] tot het verlenen van reguliere toegang aan [verzoekers] tot de bedrijfssystemen van [verweerder] , waaronder het werknemersportal, het personeelsdossier en het intranet van [verweerder] , binnen zeven dagen na de te wijzen beschikking; V. veroordeling van [verweerder] tot betaling van een dwangsom van € 500,00 per dag voor elke dag dat [verweerder] na betekening van de beschikking niet aan de veroordelingen voldoet; VI. veroordeling van [verweerder] in de proceskosten, waaronder de reële proceskosten zoals bedoeld in artikel 237 lid 1 Rv.
2.3 De kantonrechter heeft de verzochte vernietiging van het ontslag op staande voet en veroordeling van [verweerder] om het lopende loon te betalen bij gebrek aan belang afgewezen. [verweerder] is – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeeld tot betaling aan [verzoekers] van het maandloon (€ 9.810,00 bruto, met inachtneming van de verleende beschikking uit hoofde van de 30% regeling en te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten) over de periode vanaf 6 december 2024 tot en met 31 januari 2025, met dien verstande dat de deelbetaling van € 9.000,- netto van 28 januari 2025 hierop in mindering strekt, het restant te vermeerderen met 10% wettelijke verhoging en wettelijke rente, alsmede in de proceskosten volgens het forfaitaire tarief.
2.4 [verzoekers] is het niet eens met de bestreden beschikking en is hiervan in hoger beroep gekomen. Thans ligt de beoordeling van het incidentele verzoek ex artikel 22a Rv voor.
2.5 Het hof is van oordeel dat het incidentele verzoek ex artikel 22a Rv dient te worden afgewezen en legt aan dat oordeel het volgende ten grondslag. Vooropgesteld dient te worden dat het bepaalde in artikel 22a Rv zeer terughoudend moet worden toegepast. Bij toepassing van artikel 22a Rv moet het gaan om stukken waarvan de kennisneming door de partij zelf haar eigen lichamelijke of geestelijke gezondheid onevenredig zou schaden (lid 1) of waarvan de kennisneming door een partij de persoonlijke levenssfeer van een ander onevenredig zou schaden (lid 2). Het verzoek van [verzoekers] ziet op het bepaalde in artikel 22a lid 2 Rv. Het hof begrijpt haar betoog aldus dat kennisneming van de stukken door partij [verweerder] een schending zal opleveren van de persoonlijke levenssfeer van een ander, namelijk van haar. Echter bij een verzoek op grond van dit artikellid dient het te gaan om de persoonlijke levenssfeer van een ander dan de procespartijen (MvT, Kamerstukken 2017/18, 34821, 3, p. 32). Aangezien [verzoekers] zelf procespartij is, kan haar verzoek ex artikel 22a lid 2 Rv niet worden toegewezen.
2.6 Het hof wijst het incidentele verzoek ex artikel 22a Rv derhalve af en zal de separate envelop met het opschrift ‘MEDISCH’ aan [verzoekers] retourneren. Het hof houdt de beslissing over de proceskosten aan totdat in de hoofdzaak beschikking zal worden gegeven.
In de hoofdzaak
2.7 In de hoofdzaak zal worden verstaan dat de zaak staat voor mondelinge behandeling op 3 december 2025.
3 Beslissing
Het hof:
in het incident:
wijst het verzoek van [verzoekers] af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan totdat in de hoofdzaak beschikking zal worden gegeven;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de zaak staat voor mondelinge behandeling op 3 december 2025;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.C. Boot, J.F. Aalders en I.A. van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025.