Arrest inhoud

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.337.124/01 zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/729851/ HA ZA 23-160

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 september 2025

in de zaak van

FSB BEDRIJVEN B.V., gevestigd te Den Helder, appellante, tevens incidenteel geïntimeerde, advocaat: mr. L.Q. Jolink te Amsterdam,

tegen

[geïntimeerde] , wonende te [plaats] , geïntimeerde, tevens incidenteel appellant, advocaat: mr. A.J. Engelsma te Amsterdam.

Partijen worden hierna FSB en [geïntimeerde] genoemd.

1 De zaak in het kort

FSB heeft [geïntimeerde] ingehuurd voor een beveiligingsopdracht. [geïntimeerde] heeft die opdracht laten uitvoeren door een derde, die tijdens die opdracht een diefstal heeft (mede)gepleegd. FSB vindt dat [geïntimeerde] de schade die FSB daardoor heeft geleden moet vergoeden. Die schade bestaat volgens haar uit het bedrag dat FSB aan haar opdrachtgever heeft uitgekeerd en de gederfde winst als gevolg van het uitblijven van nieuwe opdrachten van die opdrachtgever. Volgens [geïntimeerde] is hij niet aansprakelijk omdat er geen opdrachtovereenkomst tussen FSB en hem tot stand is gekomen voor deze opdracht. Ook vindt [geïntimeerde] dat er geen causaal verband bestaat tussen het incident en de gederfde winst en had FSB de papieren van de door [geïntimeerde] voorgestelde persoon (beter) moeten controleren (‘eigen schuld’). Het hof is van oordeel dat er wel een overeenkomst tussen FSB en [geïntimeerde] tot stand is gekomen en dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de tekortkoming van de door hem ingeschakelde derde. Verder oordeelt het hof dat voldoende causaal verband bestaat tussen het incident en de door FSB gederfde winst. Partijen mogen een akte nemen over de onderwerpen omvang van de gederfde winst en eigen schuld.

2 Het geding in hoger beroep

FSB is bij dagvaarding van 24 januari 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 25 oktober 2023 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen FSB als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

  • memorie van grieven met productie;

  • memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep;

  • memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.

Ten slotte is arrest gevraagd.

FSB heeft, samengevat, geconcludeerd:

[geïntimeerde] heeft, naar het hof begrijpt, in het principaal en in het incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover de vorderingen van FSB zijn toegewezen en tot het (alsnog) volledig afwijzen van die vorderingen, met veroordeling van FSB in de kosten van het geding in beide instanties.

Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3 Feiten

De rechtbank heeft in onderdeel 3 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten komen de feiten neer op het volgende.

3.1. FSB is de bestuurder en enig aandeelhouder van FSB Beveiliging B.V. (hierna: FSB Beveiliging ). Bij akte van cessie heeft FSB Beveiliging haar vordering op [geïntimeerde] overgedragen aan FSB . Dit is per e-mailbericht aan [geïntimeerde] doorgegeven, waarbij ook is vermeld dat [geïntimeerde] aan FSB bevrijdend kan betalen. Voor de leesbaarheid van dit arrest wordt onder FSB zowel FSB Bedrijven als FSB Beveiliging begrepen.

3.2. FSB is en [geïntimeerde] was actief in de particuliere beveiligingsbranche. [geïntimeerde] werkte als zzp'er en voerde een eenmanszaak onder de naam [bedrijf 2] . Beveiligingsbedrijven schakelen FSB in voor diverse beveiligingsklussen. Voor deze klussen zet FSB beveiligers in met wie zij een (schriftelijke of mondelinge) overeenkomst van opdracht heeft gesloten, zoals met [geïntimeerde] . Deze overeenkomst hield in dat [geïntimeerde] op opdrachtbasis beveiligingsdiensten verleende aan klanten van FSB .

3.3. Securitas heeft FSB benaderd voor het inzetten van een beveiliger voor een nachtklus bij [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) op vrijdag 12 juni van 22:00 uur tot zaterdag 13 juni 2020 06:00 uur. FSB heeft [geïntimeerde] benaderd voor deze klus.

3.4. Op 10 juni 2020 hebben [naam 1] van FSB en [geïntimeerde] het volgende geappt:

[geïntimeerde] : Zet me maar erin man alles Wat je open hebt staan [naam 1] : Zaterdag [bedrijf 3] 18:00 / 06:00. Zondag [bedrijf 3] 06:00 / 18:00 [geïntimeerde] : Kan wel wat regelen [naam 1] : Doe maar [geïntimeerde] : spraakbericht [Hof: [geïntimeerde] zegt dat hij iemand heeft geregeld voor de eerste dienst en voor de tweede dienst nog iemand gaat regelen.] [naam 1] : Heeft hij er al eerder gezeten? [geïntimeerde] : spraakbericht [Hof: [geïntimeerde] zegt dat hij eerder een dienst heeft gedraaid bij FSB ] [geïntimeerde] : Is ie akkoord? [naam 1] : Ja prima man. Als hij maar zijn ding doet [geïntimeerde] : Jawel komt goed

3.5. [geïntimeerde] had zichzelf die nacht al ingeroosterd voor een klus bij een andere klant van FSB , namelijk [bedrijf'] (hierna: [bedrijf'] ). [geïntimeerde] heeft de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) gevraagd voor de klus bij [bedrijf 3] .

3.6. [naam 2] heeft die nacht als beveiliger bij [bedrijf 3] opgetreden.

3.7. Tijdens de dienst bij [bedrijf 3] is er een diefstal gepleegd. Er zijn iPhones en waardebonnen gestolen. Securitas heeft een onderzoek laten instellen naar de diefstal.

3.8. Op 16 juni 2020 heeft [geïntimeerde] aan FSB een factuur verzonden voor zijn werkzaamheden in de maand juni 2020. Op deze factuur is te zien dat [geïntimeerde] zijn eigen dienst bij [bedrijf'] en de dienst van [naam 2] bij [bedrijf 3] heeft gefactureerd.

3.9. Securitas heeft FSB aansprakelijk gesteld voor de door [bedrijf 3] geleden schade. Daarnaast heeft Securitas FSB bericht dat zij gedurende het onderzoek niet langer zal samenwerken met FSB .

3.10. FSB en [geïntimeerde] hebben het voorval gemeld bij hun aansprakelijkheidsverzekeraars. Beide verzekeraars hebben geweigerd om tot vergoeding van de schade over te gaan, omdat – kort samengevat – het voorval niet onder de polisvoorwaarden valt. Uiteindelijk heeft de aansprakelijkheidsverzekeraar van FSB uit coulance toch een bedrag uitgekeerd. FSB heeft daarnaast nog € 4.808,17 aan Securitas betaald.

4 Eerste aanleg

4.1. FSB heeft in eerste aanleg, samengevat, gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] te veroordelen tot (i) vergoeding van de door FSB geleden schade van € 4.808,17 en (ii) betaling van gederfde winst van € 113.917,-, primair uit hoofde van wanprestatie (artikel 6:74 BW) en subsidiair uit hoofde van onrechtmatige daad (art. 6:162 BW), te vermeerderen met kosten en rente.

4.2. De rechtbank heeft overwogen dat beide partijen ervan uitgaan dat [naam 2] de diefstal heeft gepleegd op de bewuste avond bij [bedrijf 3] . Zij heeft de vordering tot schadevergoeding van € 4.808,17 toegewezen. De rechtbank is ervan uitgegaan dat [geïntimeerde] [naam 2] als vervanger heeft ingeschakeld bij de uitvoering van de overeenkomst met FSB . Op grond van artikel 6:76 BW is [geïntimeerde] aansprakelijk voor de gedragingen van [naam 2] , aldus de rechtbank. De rechtbank heeft de overige vorderingen van FSB afgewezen.

5 Beoordeling

5.1. FSB heeft in principaal hoger beroep twee grieven aangevoerd, die betrekking hebben op de afwijzing van de vordering tot betaling van gederfde winst. [geïntimeerde] heeft in incidenteel hoger beroep een aantal bezwaren tegen het bestreden vonnis aangevoerd die zien op zijn veroordeling tot betaling van € 4.808,17 aan FSB . Het hof ziet aanleiding om eerst het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde] te bespreken.

Incidenteel hoger beroep

5.2. [geïntimeerde] bestrijdt de overweging van de rechtbank dat hij [naam 2] als vervanger heeft ingeschakeld bij de uitvoering van de overeenkomst met FSB . Volgens [geïntimeerde] heeft hij slechts bemiddeld bij de totstandkoming van een overeenkomst tussen FSB en [naam 2] , zodat de tekortkoming bij de uitvoering van de dienst door [naam 2] niet voor rekening van [geïntimeerde] dient te komen. [geïntimeerde] heeft [naam 2] voorgedragen aan FSB en gemeld dat [naam 2] niet over de juiste papieren beschikte. Dat [geïntimeerde] de dienst van [naam 2] aan FSB heeft gefactureerd, was slechts een boekhoudkundige constructie en betekent niet dat sprake is geweest van een overeenkomst van opdracht tussen FSB en [geïntimeerde] . [geïntimeerde] had verder ook niets met de werkzaamheden van [naam 2] van doen en is niet aansprakelijk voor het handelen van [naam 2] , aldus steeds [geïntimeerde] .

5.3. Het hof constateert dat [geïntimeerde] en FSB van mening verschillen over de inhoud van de overeenkomst die zij gesloten hebben. Volgens [geïntimeerde] gaat het om bemiddeling, terwijl FSB meent dat sprake is van een overeenkomst van opdracht tussen haarzelf en [geïntimeerde] voor het uitvoeren van de dienst bij [bedrijf 3] . Het antwoord op de vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen en wat de inhoud daarvan is, is naar Nederlands recht afhankelijk van wat beide partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid. Aanbod en aanvaarding behoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden. Zij kunnen in elke vorm plaatsvinden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen (vgl. HR 17 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1889).

5.4. Het hof legt de overeenkomst tussen FSB en [geïntimeerde] zo uit dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht is gesloten, waarbij [geïntimeerde] zich heeft verbonden om de diensten bij [bedrijf 3] uit te voeren (deels) middels een door hem ingeschakelde derde. Deze opdracht is tot stand gekomen op 10 juni 2020 via Whatsapp. FSB heeft het hierboven in 3.4 weergegeven Whatsapp-gesprek tussen [naam 1] en [geïntimeerde] redelijkerwijs zo mogen begrijpen dat [geïntimeerde] zich verbonden heeft om de openstaande diensten bij [bedrijf 3] in te vullen, waarbij [geïntimeerde] beide diensten niet zelf zou draaien en hij voor de dienst van vrijdag 12 juni al iemand – namelijk [naam 2] – geregeld had. Uit de reactie van [naam 1] blijkt dat deze gang van zaken voor FSB akkoord was. Deze uitleg wordt bevestigd door de omstandigheid dat [geïntimeerde] aan FSB voor beide diensten een rekening heeft gezonden. Zonder toelichting, die ontbreekt, kan niet worden aangenomen dat deze factuur alleen is gestuurd ter uitvoering van een boekhoudkundige constructie. [geïntimeerde] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat partijen dit zijn overeengekomen of dat FSB dit zo had moeten begrijpen. De door het hof aangenomen overeenkomst staat los van de door FSB in het geding gebrachte overeenkomst van opdracht (productie 2), omdat het hier gaat om een situatie waarin vooraf duidelijk was voor beide partijen dat [geïntimeerde] de opdracht niet zelf zou uitvoeren. Dat is een andere situatie dan die waarop de door FSB overgelegde overeenkomst van opdracht en de daarin opgenomen bepalingen over vervanging zien. Die overgelegde overeenkomst is voor deze zaak dus niet van belang.

5.5. [geïntimeerde] heeft bij de uitvoering van de opdracht gebruik gemaakt van de hulp van [naam 2] , omdat [geïntimeerde] zelf die avond en nacht al bij [bedrijf'] was ingeroosterd. Op grond van artikel 6:76 BW is [geïntimeerde] aansprakelijk voor de gedragingen van de door hem gebruikte hulppersoon, in dit geval [naam 2] . Tussen partijen is niet in geschil dat [naam 2] bij de diefstal bij [bedrijf 3] betrokken is geweest. Dat betekent dat [naam 2] is tekortgeschoten in de uitvoering van de opdracht en dat [geïntimeerde] daarvoor aansprakelijk is, zodat FSB [geïntimeerde] kan aanspreken tot vergoeding van de door haar geleden schade. In zoverre faalt het incidenteel hoger beroep.

5.6. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg als verweer tegen de schadevordering van FSB een beroep gedaan op artikel 6:101 BW (‘eigen schuld’). Het hof bespreekt dat verweer, dat als gevolg van de devolutieve werking van het hoger beroep ook van belang is voor het incidenteel hoger beroep, hierna bij het principaal hoger beroep. Daar zal blijken dat het hof op dit punt een nadere aktewisseling zal toestaan. In zoverre wordt het oordeel in het incidenteel hoger beroep aangehouden.

Principaal hoger beroep

5.7. In principaal hoger beroep gaat het over de vraag of ook door FSB gederfde winst voor vergoeding in aanmerking komt. Grief I in principaal hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat het incident de aanleiding is geweest voor Securitas om de relatie met FSB te beëindigen althans geen nieuwe opdrachten meer te verstrekken.

5.8. Bij de beoordeling van de grief staat voorop dat op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht (en, bij voldoende gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] ) de bewijslast van het causale verband tussen de tekortkoming en de hierdoor (gestelde) misgelopen winst, rust op FSB .

5.9. Volgens FSB blijkt uit de correspondentie tussen FSB en Securitas voldoende duidelijk dat er een direct verband is tussen het incident en het uitblijven van verdere opdrachten door Securitas. FSB heeft gewezen op twee e-mails van Securitas aan FSB . In de eerste e-mail van 16 juni 2020, dus kort na het incident, schrijft Securitas:

“Gisteren zijn wij geconfronteerd met een situatie en gedurende het onderzoek zullen wij, tot nadere orde, niet langer samenwerken met FSB . Alle diensten die zijn aangevraagd door mijn Planning (Branch C1) zijn hierbij gecanceld.”

Enkele maanden later schrijft Securitas op 5 november 2020:

“Het incident heeft intern wel tot discussie geleidt en FSB staat er op dit moment intern niet zo goed op. Ik kan niet zomaar weer gebruik maken van jullie diensten, dat ligt nog erg gevoelig. Ik sluit niets uit voor de toekomst, maar kan nu even niets voor je betekenen.”

Uit beide e-mails kan niet anders worden afgeleid dan dat het incident ervoor heeft gezorgd dat FSB geen nieuwe opdrachten ontvangt van Securitas, aldus FSB . FSB heeft verder gesteld dat Securitas haar in 2023 nog steeds niet wilde inschakelen in verband met reputatieschade.

5.10. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat de relatie tussen FSB en Securitas al langer onder druk stond. FSB heeft dat gemotiveerd weersproken. Zij heeft erop gewezen dat zij nooit eerder negatieve feedback van Securitas had ontvangen en dat er geen eerder incident is geweest. Het had in dit licht en ook gelet op de door FSB aangehaalde e-mails op de weg van [geïntimeerde] gelegen om zijn betwisting nader te onderbouwen. [geïntimeerde] heeft alleen aangevoerd dat hij dit zou hebben vernomen van medewerkers van FSB maar hij heeft dit niet verder uitgewerkt (bijvoorbeeld door te vermelden welke medewerkers dit zouden hebben gezegd). Het voorgaande betekent dat de betwisting onvoldoende is gemotiveerd en het hof daaraan voorbij gaat. FSB heeft verder erkend dat ook de coronapandemie een rol heeft gespeeld bij het teruglopen van de omzet in 2020 en 2021, maar daarbij onweersproken gesteld dat de opdrachten van andere opdrachtgevers na de pandemie weer aantrokken, terwijl die van Securitas uitbleven. [geïntimeerde] heeft het causaal verband naar het oordeel van het hof daarmee onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat is komen vast te staan dat voldoende causaal verband bestaat tussen het incident en door FSB gederfde winst als gevolg van het wegvallen van opdrachten van Securitas. Grief I slaagt dus.

5.11. Dat door FSB gederfde winst in beginsel voor vergoeding in aanmerking komt, betekent echter nog niet dat de schade zoals gevorderd kan worden toegewezen. Ten eerste geldt dat [geïntimeerde] de omvang van de schade heeft betwist, waarbij het hof constateert dat FSB haar schadeberekening baseert op de bruto winst op de Securitas-relatie, terwijl dat niet de schade is die FSB heeft geleden – dat gaat immers om netto winst. Ten tweede dient het hof op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep ook in eerste aanleg door [geïntimeerde] opgeworpen en niet behandelde verweren te beoordelen. Het hof leest in de stellingen van [geïntimeerde] onder andere het verweer dat hij meent dat sprake is van eigen schuld. Het hof ziet aanleiding FSB de gelegenheid te geven een akte te nemen om zich over deze twee onderwerpen uit te laten. [geïntimeerde] mag in een antwoordakte hierop regeren. Het hof licht dit oordeel hierna verder toe.

Omvang van de door FSB geleden schade

5.12. FSB heeft de door haar gevorderde gederfde winst als volgt toegelicht en berekend. Volgens FSB bedraagt de bruto winst vanuit Securitas over 2019 € 145.082,00 en over 2020 € 25.794,00, waarbij FSB opmerkt dat 2020 laag uitviel vanwege de coronapandemie en het incident met [naam 2] . Voor de berekening van de gederfde winst gaat FSB uit van de gemiddelde bruto winst over 2019 en 2020. Zo komt zij tot een bedrag van (€ 145.082,00 + € 25.794,00 / 2 =) € 85.438,00.

5.13. [geïntimeerde] heeft hiertegen aangevoerd dat de hoogte van de vordering onvoldoende onderbouwd is. Volgens [geïntimeerde] is de berekening irrelevant, omdat het door FSB geleden omzetverlies in 2020 ook andere oorzaken had, zoals de coronapandemie. [geïntimeerde] wijst er ook op dat hij geen voorwaarden heeft kunnen bedingen om zijn aansprakelijkheid voor gevolgschade uit te sluiten of te beperken.

5.14. FSB heeft de gevorderde gederfde winst gestaafd met een brief van haar accountant. Deze brief vermeldt over de gevorderde schade echter niet meer dan de omzet die FSB in de jaren 2019 en 2020 heeft gemaakt op haar klant Securitas en welke brutowinst zij op deze klant heeft gemaakt. Het hof kan – mede in het licht van de betwisting door [geïntimeerde] – niet vaststellen wat de daadwerkelijke door FSB geleden schade is. Het hof zal FSB daarom in de gelegenheid stellen de hoogte van de door haar geleden schade nader met stukken te onderbouwen, waarbij zij ook zal moeten toelichten wat de netto schade (dus de gederfde netto winst) is geweest. FSB krijgt de gelegenheid hierover een akte te nemen. [geïntimeerde] mag hierop bij antwoordakte reageren.

Eigen schuld van FSB ?

5.15. [geïntimeerde] heeft verschillende argumenten aangevoerd waarom de door FSB geleden schade voor haar eigen rekening dient te blijven. Volgens [geïntimeerde] had FSB moeten controleren of [naam 2] over de juiste papieren beschikte; hij zou over een zogeheten “grijze pas” moeten beschikken. FSB – en niet [geïntimeerde] , die, zo wist FSB , geen erkend beveiligingsbedrijf was – kon deze informatie opvragen via V-base. [naam 2] had in 2019 al een keer voor FSB gewerkt, dus FSB wist wie hij was en dat hij kwam werken omdat [naam 1] daar via Whatsapp akkoord op had gegeven. Dat FSB heeft nagelaten de papieren te controleren terwijl zij daartoe wel in de gelegenheid was en dat zich vervolgens een incident heeft voorgedaan, behoort voor haar rekening en risico te blijven. Bovendien nam FSB het niet zo nauw met de regels en werkte zij vaker met beveiligers van wie zij wist dat die niet over de juiste papieren beschikten. Dat blijkt onder meer uit de Whatsapp-berichten overgelegd als productie 4 bij conclusie van antwoord, aldus steeds [geïntimeerde] .

5.16. Het hof begrijpt de hiervoor weergegeven stellingen van [geïntimeerde] als een beroep op eigen schuld van FSB (artikel 6:101 BW). Als de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan FSB kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de FSB en [geïntimeerde] te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen (de zogenoemde ‘causaliteitsafweging’), met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist (de zogenoemde ‘billijkheidscorrectie’).

5.17. In de door [geïntimeerde] naar voren gebrachte argumenten ziet het hof aanknopingspunten voor de mogelijkheid dat sprake is van (een bepaalde mate van) eigen schuld aan de zijde van FSB . Het hof constateert dat dit punt zowel in eerste aanleg als in hoger beroep onderbelicht is gebleven. Ter voorkoming van een verrassingsbeslissing zal het hof FSB daarom in de gelegenheid stellen bij akte te reageren op de stellingen van [geïntimeerde] op dit punt. Ook hierop zal [geïntimeerde] bij antwoordakte mogen reageren.

Tussenconclusie en vervolg van de procedure

in principaal hoger beroep

5.18. Gelet op het hiervoor overwogene geldt in principaal hoger beroep het volgende. Grief I slaagt in zoverre dat het hof van oordeel is dat het causaal verband tussen de gederfde winst en het incident is komen vast te staan. Voor het overige wordt het oordeel over grief I en over grief II aangehouden.

in incidenteel hoger beroep

5.19. Gelet op het hiervoor overwogene geldt dat het incidenteel hoger beroep faalt voor zover het betoogt dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor de door FSB geleden schade die zij aan Securitas heeft vergoed. Voor het overige wordt het oordeel over het incidenteel hoger beroep aangehouden.

het vervolg van de procedure

5.20. Het hof zal FSB in de gelegenheid stellen een akte te nemen met de hiervoor in 5.14 en 5.17 omschreven doelen en op de wijze als hierna in het dictum bepaald. [geïntimeerde] zal daarop bij antwoordakte mogen reageren.

5.21. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

6 Beslissing

Het hof:

6.1. stelt FSB in de gelegenheid op de rol van 28 oktober 2025 een akte te nemen met het hiervoor in 5.14 en 5.17 omschreven doelen;

6.2. stelt [geïntimeerde] in de gelegenheid op de rol van vier weken daarna een antwoordakte te nemen;

6.3. houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. K.A.J. Bisschop, J.L.M. Groenewegen en C.S. Schillemans en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025.