Arrest inhoud

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.348.714/01

zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/748302/ HA ZA 24-280

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 augustus 2025

in de zaak van

[appellant], wonende te [plaats A] , appellant, advocaat: mr. S. Gerrits te Oss,

tegen

BELEGGINGSPANDEN-FINANCIERING.NL B.V., gevestigd te Hilversum, geïntimeerde, advocaat: mr. C. Langereis te Amsterdam.

Partijen worden hierna [appellant] en BPF genoemd.

1 De zaak in het kort

[appellant] en BPF hebben in 2021 een overeenkomst gesloten die zag op bemiddeling door BPF bij het verkrijgen van zakelijke financiering door [appellant] . In de overeenkomst is een annuleringsbeding opgenomen, dat er onder meer op neerkomt dat [appellant] 75% van de overeengekomen bemiddelingsfee moet betalen indien BPF een marktconforme aanbieding doet voor de financieringsaanvraag en de financieringsovereenkomst niet tot stand komt omdat hij stukken niet, niet tijdig of niet compleet aanlevert. De rechtbank heeft [appellant] bij verstek veroordeeld om de annuleringsvergoeding aan BPF te betalen. [appellant] is in verzet gekomen tegen het verstekvonnis. De rechtbank heeft [appellant] niet-ontvankelijk verklaard omdat het verzet niet tijdig was. Het hof oordeelt anders: [appellant] is wél tijdig in verzet gekomen. Dat betekent dat alsnog inhoudelijk wordt beoordeeld wat [appellant] tegen de vordering van BPF heeft aangevoerd. Die beoordeling leidt tot de slotsom dat [appellant] geen annuleringsvergoeding verschuldigd is aan BPF.

2 Procedure in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 12 november 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis in verzet van 16 oktober 2024 van de rechtbank Amsterdam onder het hierboven genoemde zaak- en rolnummer, gewezen tussen BPF als eiseres en gedaagde in het verzet, en [appellant] als gedaagde en eiser in het verzet.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

  • memorie van grieven met producties;

  • memorie van antwoord.

Ten slotte is arrest gevraagd.

3 Feiten

3.1. Het hof gaat uit van de volgende, tussen partijen vaststaande, feiten. Voor zover terecht en voor de beslissing van belang heeft het hof rekening gehouden met de grieven die [appellant] heeft aangevoerd tegen de feitenvaststelling in het bestreden vonnis.

3.2. BPF is een onderneming die advies geeft over het financieren van commercieel onroerend goed. Op 3 december 2021 hebben partijen een bemiddelingsovereenkomst gesloten (hierna: de Overeenkomst) voor bemiddeling door BPF bij het verkrijgen van financiering door [appellant] , voor het realiseren van een woon-zorgcomplex in [plaats] .

3.3. In de Overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:

Succesfee. De fee voor de bemiddeling van deze hypotheek bedraagt 50.000 euro.**(…)

o U bent ons een vergoeding van 75% van de overeengekomen fee verschuldigd, als wij u een marktconforme aanbieding voor de gevraagde financiering hebben gedaan en de financieringsaanvraag verloopt of de overeenkomst komt niet tot stand, doordat u stukken niet, niet compleet of niet tijdig aanlevert, zonder dat u daarvoor een goede reden heeft. Dit geldt wanneer wij stukken niet binnen 6 weken na het opvragen van het laatste document hebben ontvangen. Dit verzuim wordt gezien als annulering.” (hierna: het annuleringsbeding)

3.4. BPF heeft [appellant] per e-mail van 13 december 2021 geïnformeerd dat er belangstelling was van een financier en dat een indicatief voorstel is ontvangen voor een lening van € 3.000.000,- tegen circa zeven procent rente per jaar. Op 14 januari 2022 heeft een digitale bespreking plaatsgevonden tussen [appellant] , de adviseur van [appellant] , BPF en de potentiële financier, crowdfundingplatform Geldvoorelkaar.nl. Vervolgens heeft BPF aan [appellant] verzocht om een volledig uitgewerkte financieringsaanvraag toe te sturen. Dat heeft [appellant] niet gedaan. [appellant] heeft ook niet gereageerd op de diverse e-mails die BPF in de maanden daarna heeft gestuurd.

3.5. Op 23 maart 2022 heeft BPF per e-mail aan [appellant] geschreven:

(...) Conform onze bemiddelingsovereenkomst, welke door u is getekend, dienen wij na het opvragen van informatie en documentatie, deze van u te ontvangen. U voldoet hier momenteel niet aan. Mochten wij uiterlijk vrijdag 25 maart 2022 geen reactie ontvangen, dan zullen wij overgaan tot het sluiten en annuleren van de financieringsaanvraag. Wij zullen vervolgens 75% van de courtage kosten, conform de getekende bemiddelingsovereenkomst, in rekening brengen bij u.(...)

3.6. Vervolgens heeft BPF een factuur, gedateerd 29 maart 2022, van € 37.500,- aan [appellant] gestuurd, gevolgd door diverse aanmaningen in de periode mei tot en met augustus 2022. [appellant] is niet tot betaling overgegaan.

3.7. Bij verstekvonnis van 13 september 2023 is [appellant] veroordeeld tot betaling van (i) € 37.500,-, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van de factuur; (ii) € 1.391,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2022; en (iii) de proceskosten.

3.8. De deurwaarder heeft het verstekvonnis op 21 september 2023 betekend door achterlating in een gesloten envelop op het adres van [appellant] . Het exploot van de deurwaarder vermeldt dat de grosse van het verstekvonnis aan [appellant] is betekend en dat bevel wordt gedaan om binnen twee dagen € 47.202,92 te betalen.

3.9. Op 15 december 2023 heeft [appellant] een foto van een brief van de deurwaarder van 15 december 2023 per Whatsapp aan een medewerker van BPF gestuurd, met daarbij de tekst: “Als je bij mij prive komt kom ik ook naar jullie”. In de brief (hierna: de aanzegging) is aangekondigd dat beslag op roerende zaken van [appellant] zal worden gelegd.

3.10. Op 18 januari 2024 heeft BPF ten laste van [appellant] executoriaal derdenbeslag gelegd onder Volksbank N.V. Op 22 januari 2024 is dit beslag overbetekend aan [appellant] .

4 Procedure bij de rechtbank

4.1. BPF heeft bij de rechtbank gevorderd dat [appellant] – uitvoerbaar bij voorraad – zal worden veroordeeld tot betaling van € 37.500,- vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van de factuur, € 1.391,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 5 augustus 2022, € 129,98 aan explootkosten en daarnaast veroordeling van [appellant] in de proceskosten.

4.2. De rechtbank heeft de vorderingen van BPF bij verstekvonnis van 13 september 2023 toegewezen, met uitzondering van de gevorderde explootkosten. In plaats van de gevorderde wettelijke handelsrente heeft de rechtbank alleen de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen.

4.3. [appellant] heeft bij dagvaarding van 19 februari 2024 verzet gedaan tegen het verstekvonnis. In het bestreden vonnis is [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzettermijn op 15 december 2023 is gaan lopen, omdat [appellant] op dat moment een daad van bekendheid met het verstekvonnis had gepleegd. [appellant] had binnen vier weken na 15 december 2023 verzet moeten doen, aldus de rechtbank.

5 Vordering in hoger beroep

5.1. [appellant] vordert, zakelijk weergegeven, uitvoerbaar bij voorraad, vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog afwijzing van de vorderingen van BPF, met veroordeling van BPF in de kosten van het geding in beide instanties, inclusief de nakosten.

5.2. BPF concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, voor zover nodig met aanvulling en verbetering van de rechtsgronden, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.

6 Beoordeling

[appellant] is tijdig in verzet gekomen tegen het verstekvonnis

6.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij te laat was met het doen van verzet.

6.2. Op grond van artikel 143 lid 2 en 3 Rv, moest [appellant] verzet doen binnen vier weken:

6.3. Vaststaat dat het verstekvonnis niet in persoon aan [appellant] is betekend, zodat de verzettermijn in ieder geval niet op de eerstgenoemde grond is gaan lopen.

6.4. Voor een daad van bekendheid met het verstekvonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging is vereist dat [appellant] zelf een handeling heeft verricht waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat hij over voldoende gegevens met betrekking tot (de inhoud van) zijn veroordeling beschikt om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten (Hoge Raad 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ0652).

6.5. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat het Whatsapp-bericht van [appellant] van 15 december 2023, met daarbij de foto van de aanzegging, moet worden gekwalificeerd als zo’n daad van bekendheid. De rechtbank heeft daarbij ten onrechte aangenomen dat bij de aanzegging ook het deurwaardersexploot van 21 september 2023, waarbij het verstekvonnis is betekend, is meegestuurd. [appellant] heeft gemotiveerd weersproken dat hij kennis heeft genomen van het deurwaardersexploot. BPF heeft in haar memorie van antwoord erkend dat het deurwaardersexploot niet is meegestuurd met de aanzegging. Volgens BPF is de aanzegging zowel per brief als per e-mail aan [appellant] gestuurd op 15 december 2023. [appellant] bestrijdt dat hij de aanzegging per e-mail heeft ontvangen. Of dat is gebeurd kan in het midden blijven. Gelet op de erkenning door BPF staat vast dat het deurwaardersexploot niet bij de aanzegging was gevoegd. Om die reden kan ook in het midden blijven wanneer [appellant] de aanzegging precies heeft ontvangen.

6.6. [appellant] reageerde met zijn Whatsapp-bericht op de aanzegging, waarin is opgenomen dat BPF een vordering van € 48.299,36 op hem heeft en dat BPF opdracht heeft gegeven om beslag te leggen op roerende zaken van [appellant] . De aanzegging vermeldt niet dat een (verstek)vonnis is gewezen. Dit leidt het hof tot het oordeel dat het Whatsapp-bericht van [appellant] niet als daad van bekendheid met het verstekvonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging kan worden aangemerkt. [appellant] beschikte met de aanzegging niet over voldoende gegevens met betrekking tot zijn veroordeling om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten. De verzettermijn is daarom niet gaan lopen op 15 december 2023.

6.7. De verzetdagvaarding van [appellant] dateert van 19 februari 2024. De vervolgvraag is of eerder dan vier weken vóór die datum een verzettermijn is gaan lopen. Dat is niet het geval. Van tenuitvoerlegging van het vonnis in de zin van artikel 143 lid 3 Rv is namelijk ook niet gebleken. Artikel 144 aanhef en onder b Rv bepaalt dat een vonnis in geval van derdenbeslag op een vordering wordt geacht ten uitvoer te zijn gelegd na de uitbetaling aan de beslaglegger. BPF heeft op 18 januari 2024 beslag gelegd onder een derde, Volksbank N.V., en dat beslag is op 22 januari 2024 overbetekend aan [appellant] . Dat naar aanleiding van het derdenbeslag meer dan vier weken vóór 19 februari 2024 uitbetaling aan BPF heeft plaatsgevonden, is niet gesteld en ook niet gebleken uit de stukken.

6.8. Dit leidt tot de conclusie dat de termijn voor het doen van verzet niet was verstreken toen [appellant] op 19 februari 2024 verzet deed. [appellant] is ontvankelijk in het verzet. Dit betekent dat het hof op tegenspraak recht zal doen op de vorderingen van BPF.

[appellant] is de annuleringsvergoeding niet verschuldigd

6.9. BPF vordert nakoming van het annuleringsbeding. [appellant] voert als verweer dat hij als consument handelde bij het sluiten van de Overeenkomst en dat het annuleringsbeding een oneerlijk beding is in de zin van artikel 3 van de Richtlijn 93/13/EEG, dan wel een onredelijk bezwarend beding in de zin van artikel 6:236 of artikel 6:237 BW. Gelet op het hierna te geven oordeel behoeft de vraag in welke kwaliteit [appellant] heeft gecontracteerd geen beantwoording.

6.10. BPF heeft het annuleringsbeding, zoals onder 3.3 geciteerd, ten grondslag gelegd aan haar vordering op [appellant] . In de door BPF overgelegde versie van de Overeenkomst zijn een aantal zinnen doorgehaald die in de versie die [appellant] heeft overgelegd niet zijn doorgehaald. In het midden kan blijven welke versie van de Overeenkomst de juiste is. Dat het annuleringsbeding waarop BPF een beroep doet, onderdeel is van de Overeenkomst, staat tussen partijen namelijk niet ter discussie.

6.11. Het annuleringsbeding bepaalt dat [appellant] de vergoeding verschuldigd is in geval BPF een marktconforme aanbieding voor de gevraagde financiering heeft gedaan en de financieringsaanvraag verloopt of de overeenkomst niet tot stand komt doordat [appellant] stukken niet, niet compleet of niet tijdig aanlevert. [appellant] heeft betwist dat BPF een concrete marktconforme aanbieding heeft gedaan. Hij voert aan dat het proces nog niet in die fase zat. Het ging nog over het aanleveren van informatie en er was nog geen concreet en uitgewerkt voorstel, aldus [appellant] .

6.12. Voor de vraag of [appellant] gehouden is tot betaling, moet worden beoordeeld of BPF aan [appellant] een “marktconforme aanbieding voor de gevraagde financiering” in de zin van het annuleringsbeding heeft gedaan. Daarvoor is uitleg van dit begrip nodig. Dit moet gebeuren aan de hand van, kort gezegd, de Haviltex-maatstaf. Het hof overweegt, met inachtneming daarvan, dat van een marktconforme aanbieding kan worden gesproken indien de essentialia van de te sluiten financieringsovereenkomst bekend zijn. Bovendien moeten die essentialia in overeenstemming zijn met wat gangbaar is in de markt. Indien er een zodanige aanbieding lag en de financieringsovereenkomst vervolgens niet tot stand is gekomen omdat [appellant] stukken niet aanleverde, kan BPF aanspraak maken op de annuleringsvergoeding.

6.13. Na de digitale bespreking op 14 januari 2022 heeft Geldvoorelkaar.nl BPF verzocht om een volledig uitgewerkte financieringsaanvraag, waarbij onderscheid moet worden gemaakt tussen de geldnemers (ouders van [appellant] dan wel een op te richten vennootschap) enerzijds en de huurder/gebruiker ( [appellant] of een nader te noemen vennootschap) anderzijds. Verder moet de financieringsaanvraag onder andere een beschrijving van de historische en huidige beleggingsactiviteiten bevatten, en daarnaast vermelden welke zekerheden worden aangeboden en wat de waarde van die zekerheden is, onderbouwd met taxaties. BPF heeft het verzoek van Geldvoorelkaar.nl doorgezet aan [appellant] , die daarop niet heeft gereageerd. [appellant] heeft vervolgens in het geheel niet meer gereageerd op berichten van BPF. Zijn raadsman heeft tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank verklaard dat [appellant] de onderhandelingen heeft gestaakt omdat een geldlening aan hem kennelijk niet mogelijk was.

6.14. Gelet op deze gang van zaken komt het hof tot het oordeel dat geen marktconforme aanbieding in de zin van het annuleringsbeding is gedaan. Zo ver is het niet gekomen, zoals [appellant] terecht aanvoert. Het traject met Geldvoorelkaar.nl zat nog in een verkennende fase. Geldvoorelkaar.nl diende nog de beschikking te krijgen over nadere stukken en gegevens, om te kunnen beoordelen of zij bereid was de beoogde financiering op haar crowdfundingplatform te zetten. Ook de essentialia van de overeenkomst waren nog onbekend. Zo was nog niet duidelijk wie de leningnemer zou worden en welke zekerheden er gesteld zouden worden. Daarbij komt dat de term ‘indicatief’ impliceert dat ook de overige voorwaarden nog niet vast lagen.

6.15. Dit leidt tot de slotsom dat [appellant] geen annuleringsvergoeding verschuldigd is aan BPF. Deze vordering en de daaraan verbonden nevenvorderingen van BPF worden afgewezen.

Slotsom, kosten en bewijsaanbod

6.16. Het hoger beroep slaagt. Het bestreden vonnis en het verstekvonnis worden vernietigd. Bij een afzonderlijke bespreking van de grieven bestaat geen belang.

6.17. Het hof ziet geen aanleiding om BPF toe te laten tot bewijslevering, omdat zij geen bewijs heeft aangeboden van voldoende concrete stellingen die, indien bewezen, tot een andere uitkomst kunnen leiden.

6.18. BPF is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten van [appellant] in beide instanties. Het hof stelt de proceskosten van [appellant] in eerste aanleg als volgt vast:

  • explootkosten € 139,42

  • griffierecht € 1.301,00

  • salaris advocaat € 1.572,00 (tarief III x 2 punten)

Totaal € 3.012,42

6.19. Het hof stelt de proceskosten van [appellant] in hoger beroep als volgt vast:

  • explootkosten € 138,82

  • griffierecht € 349,00

  • salaris advocaat € 1.571,00 (tarief III x 1 punt)

Totaal € 2.058,82

7 Beslissing

Het hof:

7.1. vernietigt het vonnis waarvan beroep en verklaart [appellant] alsnog ontvankelijk in zijn verzet tegen het verstekvonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 september 2023;

en doet opnieuw recht:

7.2. vernietigt het verstekvonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 september 2023;

7.3. wijst de vorderingen van BPF alsnog af;

7.4. veroordeelt BPF in de proceskosten in beide instanties, tot aan vandaag aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 3.012,42 voor de eerste aanleg, op € 2.058,82 voor het hoger beroep en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot als betekening van dit arrest plaatsvindt.

Dit arrest is gewezen door mrs. K.A.J. Bisschop, M.M.M. Tillema en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2025.