ECLI:NL:CRVB:2025:1427 - Verzoek om herziening: geen nieuwe feiten en voorwaarden tussen partijen strikt toegepast - 25 september 2025
Uitspraak
Essentie
De Centrale Raad van Beroep wijst een herzieningsverzoek af omdat de aangevoerde argumenten geen nieuwe feiten of omstandigheden vormen in de zin van artikel 8:119 Awb. Een herzieningsverzoek van derden wordt niet ontvankelijk verklaard, omdat zij geen partij waren in de oorspronkelijke procedure.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
25/828 JW, 25/829 WMO15, 25/1122 JW, 25/1124 WMO15
Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer
Uitspraak op de verzoeken om herziening van de uitspraak van de Raad van 2 mei 2024, 22/2880 JW, 24/213 WMO15
Partijen:
[verzoeker 1] te [woonplaats] (verzoeker 1) [verzoeker 2a] en [verzoeker 2b] te [woonplaats] (samen: verzoekers 2)
het college van burgemeester en wethouders van Oostzaan (college)
Datum uitspraak: 25 september 2025
In deze zaak wijst de Raad het verzoek om herziening van verzoeker 1 op grond van artikel 8:119 van de Awb af. Verzoeker 1 heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de eerdere uitspraak moet worden herzien. Het verzoek om herziening van verzoekers 2 is niet-ontvankelijk omdat zij geen partij waren bij de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker 1 heeft [naam mentor] , mentor, verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 2 mei 2024. Verzoekers 2 hebben ook verzocht om herziening van die uitspraak. Verzoekers hebben nadere stukken ingediend.
Het college heeft een schriftelijke reactie op de herzieningsverzoeken ingediend.
De Raad heeft de zaken behandeld op een zitting van 14 augustus 2025, samen met de zaak 25/222 WMO15. Verzoekers 2 zijn verschenen, ook namens verzoeker 1, vergezeld door [X] , werkzaam bij zorgaanbieder [naam zorgaanbieder] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Flapper en mr. E.C. Ruppert.
In de zaak 25/222 WMO15 heeft de Raad heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
Inleiding
- Bij de beoordeling zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. Met een uitspraak van 2 mei 2024
1.2. Verzoeker 1 en verzoekers 2 hebben een verzoek om herziening ingediend van de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad.
De standpunten van partijen
2.1. Verzoeker 1 heeft naar voren gebracht dat de eerdere uitspraak van de Raad is gebaseerd op een incompleet dossier. Dit is hem gebleken toen hij na die uitspraak inzage heeft gevraagd en gekregen in het dossier. Bij het nu voorliggende verzoek om herziening heeft verzoeker 1 de volgens hem ontbrekende stukken overgelegd. Verder heeft verzoeker 1 naar voren gebracht dat in de Wmoprocedure noodzakelijk te zetten stappen ontbreken, zoals – onder meer – zijn instemming met die procedure, waarmee een inbreuk wordt gemaakt op zijn recht op zelfbeschikking. Verder is sprake van détournement de procédure en ontbreekt de instemming van zijn mentoren zowel met betrekking tot het verlenen van de zorg in het kader van de Wmo 2015 als met betrekking tot het gebruik van de grond en de opstallen, waardoor sprake is van een inbreuk op het recht op zelfbeschikking. Tot slot is volgens verzoeker 1 het hiervoor in 1.1 genoemde besluit op grond van de Wmo 2015 en daarmee de eerdere uitspraak van de Raad niet uitvoerbaar en is die uitspraak voor meer dan één uitleg vatbaar.
2.2. Verzoekers 2 hebben in hun verzoek om herziening deels dezelfde argumenten naar voren gebracht als verzoeker 1 en deels andere argumenten.
2.3. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de vereisten voor herziening van de eerdere uitspraak van de Raad als bedoeld in van artikel 8:119 van de Awb.
Het oordeel van de Raad
Het verzoek om herziening van verzoeker 1
3.1. De Raad beoordeelt of aanleiding bestaat om de onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad van 2 mei 2024 te herzien. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die verzoeker 1 in zijn verzoek om herziening heeft aangevoerd.
3.2. Op grond van artikel 8:119 van de Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en;
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.3. Anders dan verzoeker 1 heeft gesteld, beschikte de Raad destijds niet over een incompleet dossier. De door verzoeker 1 bedoelde stukken betreffen de stukken uit de beroepsprocedure bij de rechtbank Noord-Holland. Daarmee was de Raad ten tijde van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, bekend doordat de rechtbank de Raad deze stukken had toegestuurd.
3.4. Het is vaste rechtspraak van de Raad
3.5. Wat verzoeker 1 heeft aangevoerd kan niet tot herziening van de uitspraak leiden. Verzoeker 1 probeert een (hernieuwde) discussie te voeren over de zaken en over de juistheid van de uitspraak van de Raad van 2 mei 2024. Verder heeft hij argumenten aangevoerd die betrekking hebben op de situatie na de uitspraak. Niet is gebleken dat verzoeker 1 feiten of omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 8:119 van de Awb, naar voren heeft gebracht, op grond waarvan de uitspraak van 2 mei 2024 zou moeten worden herzien..
Het verzoek om herziening van verzoekers 2
3.6. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kunnen alleen partijen een verzoek om herziening indienen. Bij de uitspraak van 2 mei 2024 waarvan herziening is verzocht, waren verzoekers 2 geen partij. Daarom zal hun verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
Conclusie en gevolgen
3.7. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om herziening van verzoeker 1 moet worden afgewezen en het verzoek om herziening van verzoekers 2 niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dat betekent dat de uitspraak van de Raad van 2 mei 2024 in stand blijft.
- Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding**.**
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en K.M.P. Jacobs en B. Serno als leden, in tegenwoordigheid van H. de Brabander als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2025.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) H. de Brabander
ECLI:NL:CRVB:2024:855.
ECLI:NL:RBNHO:2022:8216.
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 8:107, tweede lid, van de Awb.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:828.
Zie ECLI:NL:CRVB:2025:1182.