Uitspraak inhoud

25/1195, 25/1196, 25/1392, 25/1393 ZVW
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op de verzoeken om voorlopige voorziening en de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 7 mei 2025, 24/4534, 24/4700 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
Centraal Administratiekantoor (CAK)
Datum uitspraak: 16 september 2025
Verzoeker is het niet eens met de besluiten van het CAK dat hij bestuursrechtelijke premie verschuldigd is en dat die premie op zijn zorgtoeslag wordt ingehouden. De voorzieningenrechter is het eens met de rechtbank dat tegen het besluit over bestuursrechtelijke premie geen bezwaar of beroep open staat en dat het besluit over de inhouding van de zorgtoeslag juist is.

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken en verzocht voorlopige voorzieningen te treffen.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 september 2025. Verzoeker is verschenen. Het CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Benjida en mr. N. Emers.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1. Met een besluit van 27 maart 2024 heeft het CAK vastgesteld dat verzoeker door zijn zorgverzekeraar is aangemeld als wanbetaler en daarom vanaf 1 april 2024 aan het CAK bestuursrechtelijke premie is verschuldigd van € 175,20 per maand.
1.2. Met een besluit van 4 april 2024 heeft het CAK opdracht gegeven de zorgtoeslag van verzoeker uit te betalen aan het CJIB (namens het CAK). Met het uitbetaalde bedrag wordt (een gedeelte van) de bestuursrechtelijke premie voldaan, die verzoeker aan het CAK verschuldigd is vanaf 1 april 2024.
1.3. Tegen de besluiten van 27 maart 2024 en 4 april 2024 heeft verzoeker bezwaar gemaakt, maar het CAK is met zijn besluiten van 3 mei 2024 (bestreden besluit 1) en 16 mei 2024 (bestreden besluit 2) gebleven bij de besluiten van 27 maart 2024 en 4 april 2024. Het bezwaar tegen het besluit van 27 maart 2024 heeft het CAK niet inhoudelijk behandeld omdat tegen dat besluit geen bezwaar of beroep mogelijk is. De reden dat het besluit 4 april 2024 in stand is gebleven, is dat volgens het CAK terecht opdracht is gegeven de zorgtoeslag aan het CJIB uit te betalen.
Uitspraken van de rechtbank
  1. De rechtbank heeft het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het CAK het bezwaar tegen het besluit van 27 maart 2024 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat tegen een besluit over de verschuldigdheid of de hoogte van de bestuursrechtelijke premie of de aanmeldingsbrief van het CAK geen beroep kan worden ingesteld. De rechtbank heeft verwezen naar vaste rechtspraak van de Raad.[1] Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de Svb de inhouding op de zorgtoeslag van verzoeker terecht heeft toegepast. De rechtbank is het niet eens met het argument van verzoeker dat hij als zelfstandige geen nominale zorgpremie hoeft te betalen. Volgens de rechtbank mag het CAK afgaan op de aanmelding van verzoeker als wanbetaler door de zorgverzekeraar en hoeft het CAK daarbij niet na te gaan of verzoeker verzekeringsplichtig is of inderdaad wanbetaler is. De rechtbank heeft ook hierbij verwezen naar vaste rechtspraak van de Raad.[2]
Het standpunt van verzoeker
  1. Verzoeker is het met de uitspraken van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

  1. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb[3] in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.1.2. Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, ook onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.1.3. De onder 4.1.2 genoemde situatie doet zich voor. Ook zijn er geen andere beletselen om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.2.1. De voorzieningenrechter beoordeelt of de rechtbank terecht de bestreden besluiten in stand heeft gelaten aan de hand van wat verzoeker in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat de hoger beroepen tegen de aangevallen uitspraken niet slagen.
4.2.2. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.3. Evenals de rechtbank oordeelt de voorzieningenrechter dat het CAK het bezwaar tegen het besluit van 27 maart 2024 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad heeft al vaker overwogen dat tegen een besluit over de verschuldigdheid of de hoogte van de bestuursrechtelijke premie of de aanmeldingsbrief van het CAK geen beroep kan worden ingesteld. De voorzieningenrechter verwijst naar overweging 6.1 van aangevallen uitspraak 1 en neemt die over.
4.4.1. Verzoeker heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte de inhouding op de zorgtoeslag in stand heeft gelaten. Als zelfstandige zou hij niet als verzekeringsplichtig voor de Zvw[4] moeten worden beschouwd. Daarbij heeft verzoeker aangevoerd dat de wettelijke verplichting om een zorgverzekering af te sluiten niet rechtsgeldig is omdat de zorgverzekering een private verzekering is en zelfstandigen in principe vrij (moeten) zijn om al dan niet een private verzekering af te sluiten. Verzoeker is het er verder niet mee eens dat hij een nominale premie voor de Zvw aan de zorgverzekeraar zou moeten betalen. Enige premie zou volgens hem inkomensafhankelijk moeten zijn. Omdat hij over de jaren in geding nog geen belastingaangifte heeft gedaan, is zijn inkomen nog niet vast te stellen. Van inkomen uit arbeid is overigens geen sprake. Verzoeker heeft verschillende stukken overgelegd om zijn betoog te ondersteunen.
4.4.2. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker de verzekeringsplicht voor de Zvw voor zelfstandigen niet terecht vindt. Dat neemt echter niet weg dat het CAK, op de voet van artikel 18f, zesde lid, van de Zvw, opdracht heeft mogen geven om (voorschotten op) de zorgtoeslag van verzoeker aan het CJIB uit te betalen. Het CAK hoeft namelijk in het kader daarvan niet te beoordelen of verzoeker verzekeringsplichtig is voor de Zvw. De voorzieningenrechter van de Raad heeft dit eerder overwogen in zijn uitspraak van 27 februari 2025, in procedures waarin appellant dezelfde materie aan de orde heeft gesteld.[5]Ten overvloede voegt de voorzieningenrechter hier nog aan toe dat verzoeker in hoger beroep heeft bevestigd dat de Svb hem niet van de verzekeringsplicht heeft vrijgesteld vanwege gemoedsbezwaren.
4.4.3. Ook de stelling van verzoeker dat de premie voor de Zvw inkomensafhankelijk zou moeten zijn treft geen doel. De voorzieningenrechter heeft ter zitting al medegedeeld dat de keuze voor een nominale en een inkomensafhankelijke premie door de wetgever is gemaakt. De rechter kan daar in procedures over de bestuursrechtelijke premie en de omleiding van de zorgtoeslag geen verandering in brengen en evenmin leidt het bestaan van een nominale premie tot het oordeel dat omleiding van de zorgtoeslag onrechtmatig is.

Conclusie en gevolgen

5.1. Zoals de rechtbank ook al heeft uitgelegd, heeft het CAK volgens de regels gehandeld. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraken worden bevestigd. Dit betekent dat het CAK terecht de bezwaren van verzoeker tegen het besluit van 27 maart 2024 niet inhoudelijk heeft behandeld en de inhouding vanaf 1 april 2024 van de bestuursrechtelijke zorgpremie op de zorgtoeslag van verzoeker in stand blijft.
5.2. Omdat het materiële geschil dat ten grondslag ligt aan bestreden besluit 1 niet aan het oordeel van de bestuursrechter kan worden onderworpen, ontbreekt bij het hieraan gekoppelde verzoek om een voorlopige voorziening de krachtens artikel 8:81 van de Awb vereiste materiële connexiteit met de hoofdzaak.[6] Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot aangevallen uitspraak 1 is dan ook nietontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter dat verzoek niet inhoudelijk behandelt. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot aangevallen uitspraak 2 wordt afgewezen, omdat de inhouding op de zorgtoeslag in stand blijft.
  1. Verzoeker krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van N. El Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2025.

(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum

(getekend) N. El Khabazi

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:5, eerste lid
Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 1 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.
Bijlage 2 van de Awb (bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak)
Artikel 1
Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan geen beroep worden ingesteld.
(…)
Zorgverzekeringswet:
(…)
b. artikel 18f, eerste lid, in samenhang met artikel 18d of 18e, voor zover een besluit wordt genomen over de verschuldigdheid van de bestuursrechtelijke premie of de hoogte daarvan.
Artikel 18f, zesde lid,
In opdracht van het CAK wordt een aan de verzekeringnemer of zijn partner uit te betalen zorgtoeslag als bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag of een voorschot daarop, in afwijking van artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, als tegemoetkoming in de bestuursrechtelijke premie aan het CAK uitbetaald.
Regeling vaststelling standaardpremie en bestuursrechtelijke premies 2024
Artikel 1
De standaardpremie, bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Wet op de zorgtoeslag, bedraagt voor het berekeningsjaar 2024 € 1.987.
Beleidsregels CAK inning bestuursrechtelijke premie Zorgverzekeringswet 2023
Artikel 5, derde lid
Na overdracht van de invordering verzoekt het CJIB aan de Belastingdienst na te gaan of de verzekeringsnemer of zijn partner een zorgtoeslag of een voorschot daarop als bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag ontvangt en, indien dit het geval is, de uitbetaling daarvan aan het CJIB te doen.
Uitspraak van de Raad van 28 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:565.
Uitspraak van de Raad van 26 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:450.
Algemene wet bestuursrecht.
Zorgverzekeringswet.
ECLI:NL:CRVB:2025:392.
Vgl. de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Raad van 25 juni 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:942. - - - ## Voetnoten
Uitspraak van de Raad van 28 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:565.
Uitspraak van de Raad van 26 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:450.
Algemene wet bestuursrecht.
Zorgverzekeringswet.
ECLI:NL:CRVB:2025:392.
Vgl. de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Raad van 25 juni 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:942.