Terug naar bibliotheek
Centrale Raad van Beroep
ECLI:NL:CRVB:2025:1396 - Geen proceskostenvergoeding bij intrekking na nieuw besluit voor andere periode - 24 september 2025
Uitspraak
ECLI:NL:CRVB:2025:1396•24 september 2025
Essentie
Een nieuw, gunstiger besluit van een bestuursorgaan leidt niet tot een proceskostenveroordeling als het hoger beroep wordt ingetrokken. Dit geldt wanneer het nieuwe besluit op een nieuwe aanvraag volgt en een andere periode betreft, omdat er dan geen sprake is van een tegemoetkoming.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Datum uitspraak: 24 september 2025
24/895 WMO15 en 25/49 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 1 maart 2024, 23/1031 en van 9 december 2024, 24/1323
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.A.M. van Vlerken, advocaat, hoger beroepen ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank.
Namens appellant heeft mr. Van Vlerken de hoger beroepen ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een (nadere) zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.
OVERWEGINGEN
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Met een besluit van 16 mei 2022 heeft het college appellant voor de periode van 1 mei 2022 tot en met 30 april 2024 een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning verstrekt van twee uur per week in de vorm van zorg in natura. Met een besluit van 28 februari 2023 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van16mei 2022 gegrond verklaard en het besluit van 16 mei 2022 herroepen, in die zin dat aan appellant 30 minuten per week extra wordt verstrekt voor de wasverzorging voor de periode van 5 september 2022 tot en met 30 april 2024.
Met een besluit van 13 juli 2023 heeft het college aan appellant voor de periode van3juli 2023 tot en met 30 april 2024 een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning verstrekt van drie uur per week. Met een besluit van 9 januari 2024 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 juli 2023 ongegrond verklaard.
Met een besluit van 21 mei 2025 heeft het college aan appellant voor de periode van1mei 2025 tot en met 30 april 2030 een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning verstrekt van vier uur per week. Naar aanleiding van dit besluit heeft appellant de hoger beroepen ingetrokken.
De Raad stelt vast dat het college de bestreden besluiten niet heeft gewijzigd. Het besluit van 21 mei 2025 gaat over een andere periode en is genomen na een nieuwe aanvraag van appellant. Daarom is geen sprake van een geheel of gedeeltelijk tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a, van de Awb. Het verzoek om een proceskostenveroordeling wordt afgewezen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) A. Giesen