Terug naar bibliotheek
Centrale Raad van Beroep

ECLI:NL:CRVB:2025:1350 - Centrale Raad van Beroep - 4 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:CRVB:2025:13504 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 9 juli 2024, 23/1942 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 4 september 2025

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L.H.E. Sweers hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 13 december 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellante heeft het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft te kennen gegeven zich wat betreft de veroordeling in de proceskosten te conformeren aan het oordeel van de Raad, en af te zien van een nadere zitting over de proceskostenvergoeding.
Appellante heeft niet gereageerd op de uitnodiging van de Raad om op een zitting gehoord te worden. De Raad heeft de zaak daarom niet op een zitting behandeld en is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Appellante heeft het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met het besluit van 13 december 2024 volledig aan haar bezwaren tegemoet is gekomen. Het Uwv heeft daarbij ook de gemaakte kosten in de bezwaarfase vergoed.
Het Uwv wordt daarom veroordeeld in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 2.267,50 in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van de schriftelijke reactie van 6 mei 2024 en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) en € 907, - in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift). Totaal € 3.174,50.
Ook dient het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep - veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 3.174,50; - bepaalt dat het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 188, - vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2025.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) M.D.F. de Moor