Terug naar bibliotheek
Centrale Raad van Beroep

ECLI:NL:CRVB:2025:1246 - Centrale Raad van Beroep - 20 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:CRVB:2025:124620 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

25/530 WMO15

Datum uitspraak: 20 augustus 2025 Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 27 februari 2025, 24/2, en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)

het college van burgemeester en wethouders van Schagen (college)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of er aanleiding bestaat om een eerdere uitspraak van de Raad te herzien. De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend.

PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft met een brief van 4 maart 2025 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 27 februari 2025.[1]

Het college heeft een reactie op het verzoek om herziening ingediend. Verzoekster heeft nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2025. Verzoekster is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door S.A. van der Wiel en Y. Aafjes.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Voor de feiten en omstandigheden die in deze zaak van belang zijn, wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 27 februari 2025.

2. In de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht stond de vraag centraal of het college het bedrag voor de maandelijkse tegemoetkoming in de kosten van de gesloten buitenwagen (Canta) van verzoekster juist heeft vastgesteld. De Raad heeft die vraag bevestigend beantwoord.

3. Verzoekster heeft in haar verzoek om herziening, kort samengevat, aangevoerd dat zij het niet eens is met de uitspraak van 27 februari 2025 en de schikking die is getroffen op de zitting van de Raad van 29 november 2017, waarbij aan haar onder meer een financiële tegemoetkoming in haar vervoerskosten is verstrekt. Volgens verzoekster is het bedrag dat zij aan tegemoetkoming ontvangt te laag om in haar vervoer te kunnen voorzien en wordt haar al jaren onrecht aangedaan. Daarnaast heeft verzoekster gevraagd om haar een schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente toe te kennen.

Het oordeel van de Raad

4.1. Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;

b. de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en;

c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

4.2. Zoals verzoekster al in een uitspraak in een eerder door haar ingediend verzoek om herziening is meegedeeld[2], is het bijzondere rechtsmiddel van herziening volgens vaste rechtspraak niet bedoeld om een hernieuwde discussie te voeren of om een discussie over de uitspraak te openen. Het is bedoeld om een rechterlijke uitspraak die is gebaseerd op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. Dit kan alleen indien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.

4.3. Wat verzoekster heeft aangevoerd is een herhaling van wat zij eerder heeft aangevoerd. Dit zijn geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Verzoekster probeert opnieuw een discussie over de uitspraak van de Raad van 27 februari 2025 te voeren en over de zaken die daaraan voorafgegaan zijn. Uit 4.2 volgt dat een herziening daarvoor niet is bedoeld. Wat verzoekster heeft aangevoerd kan daarom niet tot herziening van de uitspraak leiden.

4.4. Het verzoek van verzoekster om schadevergoeding moet worden afgewezen, omdat artikel 8:119, tweede lid, van de Awb hiervoor geen grondslag biedt.[3]

4.5. Tot slot overweegt de Raad het volgende. Verzoekster heeft bij de Raad al meerdere procedures gevoerd over hetzelfde onderwerp. Hierbij voert verzoekster in de kern steeds aan dat zij het niet eens is met de schikking die op de zitting van de Raad van 29 november 2017 is getroffen. Het bedrag dat zij ten gevolge van deze schikking krijgt als financiële tegemoetkoming in haar vervoerskosten vindt zij te laag. Dit heeft geleid tot de uitspraken van de Raad op de door appellante ingediende verzoeken om herziening van 11 april 2018, 8 april 2022[4] , alsmede tot de uitspraak van 27 februari 2025 waarvan nu om herziening wordt verzocht. De Raad adviseert verzoekster zich neer te leggen bij de eerdere uitspraken van de Raad en een nieuwe procedure hierover achterwege te laten. Naar het oordeel van de Raad grenst het indienen van een volgend verzoek om herziening hierover aan kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Een volgend verzoek om herziening kan om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard. Daarbij kan verzoekster ook worden veroordeeld in de proceskosten die het college heeft gemaakt.

4.6. Wat in 4.5 is overwogen neemt niet weg dat verzoekster bij het college op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 een nieuwe aanvraag om een vervoersvoorziening, waaronder een Canta, kan indienen als zij meent op basis van haar huidige (medische) situatie daarvoor in aanmerking te komen. Het college heeft ter zitting bevestigd dat dit mogelijk is en dat dan een nieuw onderzoek zal plaatsvinden naar de vraag wat appellante nodig heeft om een passende bijdrage in haar zelfredzaamheid en participatie te realiseren.[5]

Conclusies en gevolgen

4.7. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen. Dit betekent dat de uitspraak van de Raad van 27 februari 2025 in stand blijft.

5.  Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van N. El Khabazi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2025.

(getekend) L.M. Tobé

(getekend) N. El Khabazi

ECLI:NL:CRVB:2025:305.

Zie de uitspraak van de Raad van 8 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:813.

Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 30 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1950 en van 28 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:493.

ECLI:NL:CRVB:2018:1112 en ECLI:NL:CRVB:2022:813.

Zie hiervoor de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015.


Voetnoten

ECLI:NL:CRVB:2025:305.

Zie de uitspraak van de Raad van 8 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:813.

Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 30 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1950 en van 28 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:493.

ECLI:NL:CRVB:2018:1112 en ECLI:NL:CRVB:2022:813.

Zie hiervoor de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015.