ECLI:NL:CRVB:2025:1221 - Centrale Raad van Beroep - 5 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
23/572 PW
Datum uitspraak: 5 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank van 9 januari 2023
Partijen:
de erven van [betrokkene] (betrokkene), in leven laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
In deze zaak gaat het om de vraag of de Svb op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de Raad van 9 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2174 (eerdere uitspraak). De Raad komt tot het oordeel dat dit het geval is. De Svb heeft het bezwaar terecht ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag om een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) terecht gehandhaafd, omdat betrokkene en zijn echtgenote en tevens erfgename [naam] (X) hun Marokkaanse identiteitsnummer (CIN-nummer) niet aan de Svb hebben verstrekt. Hierdoor hebben zij de op hen rustende medewerkingsverplichting geschonden.
PROCESVERLOOP
Met de eerdere uitspraak heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 juli 2019
Met een besluit van 9 januari 2023 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.
Namens de erven heeft mr. R. Moghni, advocaat, beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak, gevoegd met de zaak 22/2206 PW, behandeld op een zitting van 13 mei 2025. Voor de erven is verschenen mr. O.C. Bozbiyik, kantoorgenoot van mr. Moghni. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.G. Starreveld. In de zaak 22/2206 PW is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
Inleiding
- Bij de beoordeling van het beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. De Svb heeft aan betrokkene en X ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet toegekend. Daarnaast ontvingen zij sinds 14 december 2015 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) in de vorm van een AIO naar de norm voor gehuwden. Met ingang van 31 maart 2017 heeft de Svb de AIO van betrokkene en X beëindigd wegens verblijf in het buitenland langer dan dertien weken.
1.2. Op 2 november 2017 heeft de Svb aan betrokkene en X een nieuw aanvraagformulier voor een AIO toegezonden.
1.3. Met een brief van (eveneens) 2 november 2017 heeft de Svb betrokkene verzocht om vóór 5 december 2017 zijn CIN-nummer over te leggen. Betrokkene heeft niet aan dit verzoek voldaan.
1.4. Op 22 november 2017 heeft de Svb het ingevulde aanvraagformulier ontvangen. Op dit formulier staan geen CIN-nummer vermeld.
1.5. Met een brief van 27 november 2017 heeft de Svb nogmaals betrokkene, en nu ook X, verzocht om vóór 14 december 2017 hun CIN-nummers te verstrekken.
1.6. Op 5 december 2017 heeft een medewerker van het wijkhuis telefonisch aan de Svb meegedeeld dat betrokkene en X niet beschikken over CIN-nummers. Met een brief van dezelfde datum heeft betrokkene dit schriftelijk bevestigd aan de Svb.
1.7. Met een besluit van 18 december 2017 heeft de Svb de aanvraag op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling gesteld, omdat niet alle gevraagde informatie is verstrekt. Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt. Het bezwaar is op 21 maart 2018 door de Svb ontvangen.
1.8. Met een besluit van 11 juli 2018 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 18 december 2017 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke bezwaartermijn van zes weken is ingediend en dit verzuim niet verschoonbaar is.
1.9. Met ingang van 17 december 2018 heeft de Svb aan betrokkene en X weer een AIO toegekend.
1.10. Met de uitspraak van 8 juli 2019 heeft de rechtbank het tegen het besluit van 11 juli 2018 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft betrokkene hoger beroep ingesteld.
1.11. Met de eerdere uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat de Svb het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 18 december 2017 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is. De Raad heeft de Svb de opdracht gegeven een nieuw, inhoudelijk besluit te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 18 december 2017.
1.12. De Svb heeft, ter uitvoering van de eerdere uitspraak, met het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard. De Svb heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat betrokkene en X de medewerkingsverplichting hebben geschonden, omdat zij de gevraagde CIN-nummers niet hebben verstrekt. Als gevolg hiervan heeft de Svb het recht op een AIO niet kunnen vaststellen. Er bestaat om die reden geen recht op een AIO over de periode van 2 november 2017 tot en met 16 december 2018.
Het standpunt van de erven
- De erven zijn het met het bestreden besluit niet eens. Wat zij daartegen hebben aangevoerd wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
- De Raad beoordeelt of de Svb op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die de erven hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat de Svb op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de eerdere uitspraak. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.1. De erven hebben in de eerste plaats aangevoerd dat het vaste rechtspraak is dat het CIN-nummer als zodanig geen gegeven is dat van invloed kan zijn op het recht op een AIO als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW. Het besluit van de Svb dat het recht op een AIO niet kan worden vastgesteld wegens het ontbreken van het CIN-nummer is dus volgens de erven rechtens onjuist.
3.1.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. De Raad heeft in zijn uitspraken van 26 maart 2018
3.2. Ook in deze zaak heeft de Svb schending van de medewerkingsverplichting als afwijzingsgrond van de aanvraag aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. De vraag die hier dus aan de orde is of betrokkene en X door het niet verstrekken van hun CIN-nummers de op hen rustende medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de PW hebben geschonden.
3.3. De erven hebben aangevoerd dat de medewerkingsverplichting hier niet is geschonden, omdat deze verplichting volgens hen alleen geldt tijdens de bijstandsverlening en niet in het kader van een aanvraagsituatie, zoals hier aan de orde.
3.3.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. Op iemand die bijstand aanvraagt zijn vanaf het moment dat hij zich heeft gemeld voor de aanvraag de inlichtingenverplichting en de medewerkingsverplichting van artikel 17, eerste en tweede lid, van de PW van toepassing. Als het bestuursorgaan, in dit geval het Svb, aannemelijk maakt dat een aanvrager de inlichtingen- of medewerkingsverplichting heeft geschonden, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag als daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
3.4. Verder hebben zij aangevoerd dat de medewerkingsverplichting niet is geschonden, omdat betrokkene en X niet in het bezit waren van CIN-nummers en dat het hen daarom niet kan worden verweten dat zij deze nummers niet aan de Svb hebben verstrekt.
3.4.1. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Niet in geschil is dat betrokkene en X ook de Marokkaanse nationaliteit hebben. Iedere Marokkaanse staatsburger verkrijgt een CIN-nummer bij geboorte of aanvraag om een paspoort of identiteitskaart. Het had op de weg van betrokkene en X gelegen om te achterhalen hoe zij aan hun CIN-nummers konden komen. Zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij bij het Marokkaanse consulaat in Nederland hun CIN-nummers hebben opgevraagd dan wel de Svb ervan op de hoogte hebben gesteld dat en waarom het niet lukte om aan CIN-nummers te komen. Dit komt voor hun eigen rekening en risico.
Conclusie en gevolgen
3.5. Uit 3.1 tot en met 3.4.1 volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Dit betekent dat de aanvraag om een AIO terecht is afgewezen wegens schending van de medewerkingsverplichting.
- De erven krijgen daarom ook geen vergoeding voor hun proceskosten. Zij krijgen ook het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep tegen het besluit van 9 januari 2023 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van M.S. van Veller als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2025.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) M.S. van Veller
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Participatiewet
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 17, tweede lid
De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
ECLI:NL:RBROT:2019:5361.
ECLI:NL:CRVB:2018:806 en ECLI:NL:CRVB:2018:807.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:875.