ECLI:NL:CRVB:2025:1211 - Centrale Raad van Beroep - 5 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
24/1454 PW, 24/1455 PW
Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 april 2024, 23/2781 en 23/2786 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Breda (college)
[bewindvoerder] B.V., bewindvoerder over de goederen van [naam belanghebbende 1] (belanghebbende 1) in zaak 24/1454 PW en [naam belanghebbende 2] (belanghebbende 2) in zaak 24/1455 PW
Datum uitspraak: 5 augustus 2025
SAMENVATTING
In deze zaken heeft de rechtbank geoordeeld dat het college ten onrechte heeft geweigerd de door [bewindvoerder] B.V. in bezwaar gemaakte kosten te vergoeden. Ook heeft de rechtbank bepaald dat het college een vergoeding van deze kosten verstrekt aan [bewindvoerder] B.V. Het college heeft in hoger beroep aangevoerd daar niet toe gehouden te zijn, omdat geen sprake is van door een derde verleende rechtsbijstand en de kosten niet redelijkerwijs zijn gemaakt. De Raad volgt de rechtbank. De hoger beroepen slagen daarom niet.
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroepen ingesteld. Namens [bewindvoerder] B.V. heeft mr. C. van der Ent, advocaat, verweerschriften ingediend.
De Raad heeft de zaken, gevoegd met zaken 24/1335 PW en 25/307 PW, behandeld op een zitting van 24 juni 2025. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door S.M. van Steen. [bewindvoerder] B.V. heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L.J. Beljaarts, kantoorgenoot van mr. Van der Ent. In de zaken 24/1335 PW en 25/307 PW wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
Inleiding
- Bij de beoordeling van de hoger beroepen zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. [bewindvoerder] B.V. heeft op 13 oktober 2022 voor belanghebbende 1 en op 24 november 2022 voor belanghebbende 2 bij het college bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van het gebruik van een bankrekening (bankkosten) over de periode van 1 oktober 2022 tot en met 30 september 2023 tot een bedrag van € 10,-.
1.2. Met besluiten van 27 oktober 2022 en 8 december 2022 heeft het college de aanvragen afgewezen. Namens [bewindvoerder] B.V. heeft mr. Van der Ent tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
1.3. Met besluiten van 11 mei 2023 (bestreden besluit 1) en 15 mei 2023 (bestreden besluit 2) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 27 oktober 2022 en 8 december 2022 gegrond verklaard en aan belanghebbende 1 en aan belanghebbende 2 bijzondere bijstand toegekend voor bankkosten van € 10,-. Het college heeft in beide zaken het verzoek van [bewindvoerder] B.V. om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand afgewezen. Die afwijzing berust op het standpunt dat geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. [naam 1] is namelijk enig aandeelhouder en bestuurder van [naam B.V.] , handelend onder de naam [naam kantoor] , en [naam B.V.] enig aandeelhouder en bestuurder van [bewindvoerder] B.V. [naam 1] kan daarom niet als derde worden aangemerkt. Daarnaast is geen sprake van kosten die redelijkerwijs zijn gemaakt. Het optreden in een geding behoort tot de wettelijke taken van een bewindvoerder. Door het inschakelen van een rechtsbijstandverlener zijn er onnodig juridische kosten gemaakt. Daarbij is van belang dat een van de bewindvoerders van [bewindvoerder] B.V. ook werkzaam is bij [naam kantoor] . De functie van een beschermingsbewindvoerder is onverenigbaar met een optreden als beroepsmatig rechtsbijstandverlener ten behoeve van de onderbewindgestelde.
Uitspraak van de rechtbank
- De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 gegrond verklaard, de bestreden besluiten 1 en 2 vernietigd voor zover het college de verzoeken om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand heeft afgewezen en bepaald dat het college aan [bewindvoerder] B.V. in beide zaken een vergoeding verstrekt tot een bedrag van € 597,- voor de kosten in bezwaar. De rechtbank heeft daartoe, voor zover van belang, als volgt overwogen.
“Is rechtsbijstand verleend door een derde?
[…]
6.3. De rechtbank overweegt dat een procederende partij en een andere (rechts)persoon die rechtsbijstand verleent in beginsel niet met elkaar worden vereenzelvigd. Dat is anders als zich bijzondere omstandigheden voordoen die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt. De rechtbank zal beoordelen of in deze zaken sprake is van zulke bijzondere omstandigheden.
6.4. Tussen [ [naam kantoor] ] en [bewindvoerder] B.V. bestaat (en bestond ten tijde van bezwaar) een zekere verwevenheid vanwege het (indirect) eigenaarschap van [naam 1] van beide vennootschappen. Zij was en is [naam B.V.] ook indirect bestuurder van beide vennootschappen. Dit betekent dat zij in beide vennootschappen de (uiteindelijke) zeggenschap heeft over het te voeren beleid. Daarnaast was [X] werknemer van beide vennootschappen. Volgens een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel is zij gevolmachtigde van [bewindvoerder] B.V., maar zij treedt ook op als gemachtigde vanuit het (advocaten)kantoor van [naam 1] .
6.5. Met de hierboven beschreven verwevenheid is er naar het oordeel van de
rechtbank echter nog geen sprake van zodanig bijzondere omstandigheden dat
vereenzelviging moet worden aangenomen. Het gaat hier om twee verschillende
vennootschappen. Dat het (indirect) aandeelhouderschap en bestuurderschap van die
vennootschappen berust bij dezelfde persoon en dat een andere persoon voor beide
vennootschappen werkt is onvoldoende. In de rechtspraak is uitgemaakt dat de situatie van twee dochterondernemingen met hetzelfde moederbedrijf geen bijzondere omstandigheid oplevert.
[…]
Heeft de bewindvoerder redelijkerwijs kosten van rechtsbijstand moeten maken?
[…]
7.1. De vraag is of het redelijk is om voor onderhavige procedure beroepsmatige rechtsbijstand in te huren. In de woorden ‘redelijkerwijs heeft moeten maken’ als bedoeld in art. 7:15 en 8:75 Awb wordt tot uitdrukking gebracht dat niet slechts de kosten zelf redelijk dienen te zijn om voor vergoeding in aanmerking te komen, maar ook dat het inroepen van rechtsbijstand redelijk moet zijn geweest (de ‘dubbele redelijkheidstoets’).
Wanneer een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk moet worden gesteld, komen als regel de door hem in bezwaar of beroep gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking en zijn deze dus ‘redelijk’.
Het standpunt van het college
- Het college is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Het college heeft aangevoerd dat hij om de volgende redenen niet gehouden was om de door [bewindvoerder] B.V. in bezwaar gemaakte kosten van bezwaar te vergoeden. Er is geen sprake van door een derde verleende rechtsbijstand, omdat [naam kantoor] en [bewindvoerder] B.V. zodanig met elkaar zijn verweven dat niet meer kan worden gesproken van twee verschillende entiteiten. Daarnaast zijn de kosten niet redelijkerwijs gemaakt, omdat het optreden in een geding behoort tot de wettelijke taken van [bewindvoerder] B.V. als bewindvoerder. Bovendien was er bij [bewindvoerder] B.V. voldoende juridische kennis aanwezig. Het inschakelen van externe rechtsbijstand was daarom in dit geval onnodig.
Het oordeel van de Raad
- De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht bestreden besluiten 1 en 2 heeft vernietigd voor zover het college geen bezwaarkostenvergoeding heeft toegekend en terecht heeft bepaald dat het college de kosten van bezwaar vergoedt aan [bewindvoerder] B.V. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die het college heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1. Wat het college aanvoert is een herhaling van het standpunt dat het college in de bestreden besluiten en in de verweerschriften in beroep heeft ingenomen. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak op dit standpunt ingegaan en heeft, onder verwijzing naar rechtspraak van de Hoge Raad en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals vermeld in voetnoten 1 en 2, uitvoerig uitgelegd waarom dat standpunt niet wordt gevolgd en waarom de bestreden besluiten in zoverre geen stand houden. Met de enkele herhaling van zijn standpunt in de bestreden besluiten en in verweer heeft het college in hoger beroep geen reden gegeven waarom die uitleg volgens hem onjuist of onvolledig is. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd en neemt deze overwegingen over. Hij voegt daaraan nog het volgende toe.
4.2. Wat de rechtbank heeft overwogen in rechtsoverweging 6.3 van de aangevallen uitspraak is vaste rechtspraak van onder meer de Raad.
4.3. De door het college in hoger beroep overgelegde kredietovereenkomst van een andere cliënt van [bewindvoerder] B.V. en [naam kantoor] , die door [naam 1] als bewindvoerder is ondertekend, leidt niet tot een ander oordeel. [bewindvoerder] B.V. is de bewindvoerder. [naam 1] is als bestuurder bevoegd om [bewindvoerder] B.V. te vertegenwoordigen en in die hoedanigheid heeft zij de kredietovereenkomst ondertekend. Zoals blijkt uit de rechtbank in haar rechtsoverweging 6.5 genoemde rechtspraak, is deze omstandigheid onvoldoende om vereenzelviging aan te nemen. Dit, nog daargelaten dat de kredietovereenkomst dateert van ruim na de indiening van de bezwaarschriften tegen de besluiten van 27 oktober 2022 respectievelijk 8 december 2022.
4.4. Uitgangspunt is dat kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden aangemerkt als redelijkerwijs te zijn gemaakt. Die kosten komen dus in beginsel voor vergoeding in aanmerking. De specifieke kennis, de ervaring of de taak van de bewindvoerder is op zichzelf geen grond om van dit uitgangspunt af te wijken. Dat betekent dat dit uitgangspunt in beginsel ook geldt als een professionele bewindvoerder die derde heeft ingeschakeld. De Raad heeft dit eerder in andere uitspraken tot uitdrukking gebracht.
4.5. De hoger beroepen van het college slagen niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het college in beide zaken aan [bewindvoerder] B.V. de kosten van bezwaar tot een bedrag van € 597,- moet vergoeden.
5.1. Omdat de hoger beroepen van het college niet slagen zal het college de proceskosten van [bewindvoerder] B.V. in hoger beroep moeten vergoeden. Voor de kosten in hoger beroep gelden beide zaken als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Daarnaast hangen beide zaken samen met de gevoegd behandelde zaken. In al deze zaken gaat het om [bewindvoerder] B.V., waaraan rechtsbijstand is verleend door een of meer personen van hetzelfde advocatenkantoor. De werkzaamheden die in elk van de drie zaken zijn verricht, zijn nagenoeg identiek. Dit betekent dat het in hoger beroep om drie zaken gaat, die met toepassing van artikel 3, eerste lid, van het Bpb gezien worden als één zaak.
5.2. Omdat de hoger beroepen uitsluitend gericht zijn tegen de kostenvergoeding in bezwaar merkt de Raad, in lijn met de uitspraak van 7 oktober 2016
5.3. Ook zal van het college met toepassing van artikel 8:109, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht een griffierecht van € 559,- worden geheven.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, C. Karman en W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van M. Ramanand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2025.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) M. Ramanand
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:15
-
Voor de behandeling van het bezwaar is geen recht verschuldigd.
-
De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar
redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
- Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist.
Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
- Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten
waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
- Indien aan de belanghebbende in verband met het bezwaar een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, betaalt het bestuursorgaan de toe te kennen vergoeding aan de rechtsbijstandverlener. De rechtsbijstandverlener stelt de belanghebbende zoveel mogelijk schadeloos voor de door deze voldane eigen bijdrage. De rechtsbijstandverlener doet aan de Raad voor rechtsbijstand opgave van een kostenvergoeding door het bestuursorgaan.
Artikel 8:75, eerste lid
l. De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten
die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Artikel 8:109, tweede lid
- Indien het bestuursorgaan hoger beroep heeft ingesteld en de aangevallen uitspraak in stand blijft, wordt van het bestuursorgaan een griffierecht geheven dat gelijk is aan het in het eerste lid, onderdeel c, genoemde bedrag.
Besluit proceskosten bestuursrecht
Artikel 1 Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, (..)
Artikel 2
- Het bedrag van de kosten wordt bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op
het bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld:
a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de
bijlage opgenomen tarief;
b. (...):
-
(...);
-
In bijzondere omstandigheden kan van het eerste lid worden afgeweken.
Artikel 3
-
Samenhangende zaken worden voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, beschouwd als één zaak.
-
Samenhangende zaken zijn: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
Vergelijk ABRvS, 24 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1975, r.o. 3.3.
HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1013, r.o. 3.5.2.
De zogenoemde dubbele redelijkheidstoets; zie PG Awb II, pagina 487.
Hof Amsterdam, 13 maart 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:920.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6244 en de uitspraken waarnaar de rechtbank heeft verwezen in de voetnoten 1 en 2.
Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 30 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:949 en ECLI:NL:CRVB:2023:951.
ECLI:NL:CRVB:2016:3693.