Artikel 6a. Tegenbewijsregeling op basis van werkelijk rendement
1. Indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het werkelijke rendement van bezittingen en schulden lager is dan het voordeel uit sparen en beleggen dat ingevolge deze wet in aanmerking wordt genomen, wordt het belastbare inkomen uit sparen en beleggen in afwijking van artikel 5.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 gesteld op het werkelijke rendement van bezittingen en schulden, verminderd met de persoonsgebonden aftrek.
2. Het werkelijke rendement van bezittingen en schulden wordt bepaald met toepassing van afdeling 5.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
3. Indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het werkelijke rendement van de bezittingen in Nederland en de schulden in verband met die bezittingen in Nederland lager is dan het voordeel uit sparen en beleggen in Nederland, wordt het belastbare inkomen uit sparen en beleggen in Nederland in afwijking van artikel 7.7, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 gesteld op het werkelijke rendement van deze bezittingen en schulden. Dit werkelijke rendement wordt berekend met overeenkomstige toepassing van het tweede lid.
4. In afwijking van de artikelen 4:1, 4:2, eerste lid, 6:4, eerste lid en 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht maakt de belastingplichtige bij een beroep op de tegenbewijsregeling op basis van het werkelijke rendement gebruik van een door de inspecteur ter beschikking te stellen formulier.
5. Ter aanvulling van het ter beschikking gestelde formulier kunnen tot zes weken na verzending van het formulier nadere stukken ingediend worden.