Artikel 13
Ieder die op of in de bodem handelingen verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of aantasting zich voordoet, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de verontreiniging of aantasting het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.
Details
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
Rechtspraak waarin dit artikel wordt benoemd
ECLI:NL:RVS:2025:4331 - Raad van State - 10 september 2025
ECLI:NL:PHR:2025:912 - Parket bij de Hoge Raad - 29 augustus 2025
ECLI:NL:RBNNE:2025:2784 - Rechtbank Noord-Nederland - 11 juli 2025
ECLI:NL:RVS:2025:4553 - Invordering dwangsom en procesbelang na intrekking van de last - 24 september 2025
De Afdeling oordeelt dat een vrees voor broei, pas geuit na het verbeuren van een dwangsom, geen bijzondere omstandigheid is om van invordering af te zien. Tevens vervalt het procesbelang na intrekking van een last, omdat kostenvergoeding geen zelfstandig belang oplevert.