Uitspraak inhoud

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 25/3334

[verzoekster] Holding B.V., gevestigd in [vestigingsplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. H.A. Samuels Brusse-van der Linden),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudenberg, verweerder (gemachtigde: mr. J. Dos Santos, werkzaam bij de Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht (RUD)).

Inleiding

1.1. Verzoekster had een bedrijfslocatie voor op- en overslag van gevaarlijke stoffen, transport en logistiek aan de [adres] in [vestigingsplaats] (het perceel). Deze bedrijfsactiviteiten zijn enkele jaren geleden beëindigd. Op verzoek van verzoekster heeft het college op 10 januari 2023 de omgevingsvergunningen voor deze bedrijfsactiviteiten op het perceel ingetrokken.

1.2. Omdat de bedrijfsactiviteiten bodembedreigende activiteiten waren, heeft verzoekster na de beëindiging daarvan een onderzoek naar de bodemkwaliteit uitgevoerd. In één peilbuis werd in het grondwater een verhoogd stikstofgehalte (N-Kjeldahl) aangetroffen. Het college heeft verzoekster opgedragen deze bodemverontreiniging uiterlijk 18 juni 2024 ongedaan te maken. Het is verzoekster niet gelukt de bodemkwaliteit binnen deze termijn te herstellen.

1.3. Met een besluit van 31 juli 2024 heeft het college aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd. Daarin werd verzoekster op straffe van een dwangsom gelast om de verontreiniging van stikstof op het perceel te verwijderen. Verzoekster kreeg hiervoor tot 18 december 2024 de tijd. Verzoekster werd ook op straffe van een dwangsom gelast het college te informeren over de begin- en einddatum van de herstelwerkzaamheden. Ook binnen deze termijn is het verzoekster niet gelukt de bodemkwaliteit te herstellen.

1.4. Verzoekster heeft wel geprobeerd de bodemkwaliteit op het perceel te herstellen. De herstelwerkzaamheden bestonden uit een grondwateronttrekking. Het college heeft het hiervoor door verzoekster opgestelde milieu begeleidingsplan (MKB-plan) goedgekeurd en de daarvoor op grond van het Omgevingsplan gemeente [vestigingsplaats] benodigde maatwerkvoorschriften opgelegd.

1.5. Tijdens de uitvoering van de herstelwerkzaamheden, van 23 oktober 2024 tot en met 18 februari 2025, heeft het college met een besluit van 5 februari 2025 een tweede last onder dwangsom aan verzoekster opgelegd. Op straffe van een dwangsom van € 6.000,- per week tot een maximum van € 18.000,- is verzoekster gelast de bodemkwaliteit op het perceel te herstellen. Zij moet de locatie saneren met als doel de verontreiniging van stikstof te verwijderen, waarbij de grond op de overige parameters niet mag verslechteren ten opzichte van de huidige situatie en/of de onderzochte waarden zoals die blijken uit het door verzoekster overgelegde bodemrapport. Uiterlijk op 19 maart 2025 moest verzoekster aan de last voldoen door het evaluatieverslag van de herstelwerkzaamheden in te dienen.

1.6. Verzoekster is het niet eens met deze tweede last onder dwangsom en heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Omdat de begunstigingstermijn 19 maart 2025 zou verstrijken heeft verzoekster eerder ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter. Het college heeft de begunstigingstermijn daarop verlengd tot en met 28 mei 2025. Vervolgens heeft verzoekster dat verzoek om een voorlopige voorziening weer ingetrokken. Op verzoek van verzoekster heeft het college later de begunstigingstermijn nogmaals verlengd met één week tot 5 juni 2025.

1.7. Heeft college heeft nog niet op het bezwaarschrift beslist.

1.8. De herstelwerkzaamheden hebben niet tot het beoogde resultaat geleid. Het stikstofgehalte was tijdens de werkzaamheden weliswaar nagenoeg tot de vastgestelde doelstelling gedaald, maar nadat de grondwateronttrekking was gestopt liep het stikstofgehalte in het grondwater weer op. Om het verbeuren van dwangsommen te voorkomen heeft verzoekster daarom opnieuw een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Het college heeft de begunstigingstermijn daarop verlengd tot aan de uitspraak van de voorzieningenrechter.

1.9. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens verzoekster [A], zij werd bijgestaan door de gemachtigde van verzoekster en de bodemdeskundige [bodemdeskundige] werkzaam bij [Bedrijf], de gemachtigde van het college, vergezeld door [bodemspecialist], bodemspecialist en [toezichthouder RUD], toezichthouder bij de RUD.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

  1. De voorzieningenrechter zal het verzoek toewijzen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Toepasselijk recht

  1. De bestreden last onder dwangsom is gebaseerd op het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit). Deze regeling is met de inwerking van de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) per 1 januari 2024 vervallen. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college het voornemen tot handhavend optreden op 15 januari 2025 aan verzoekster heeft verzonden. Met een besluit van 5 februari 2025 heeft het college ook daadwerkelijk een last onder dwangsom aan verzoekster opgelegd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarom op dit bestuurlijk handhavingsbesluit niet het Activiteitenbesluit, maar het Bal van toepassing.[1] Ook daarin is de verplichting opgenomen om bij het beëindigen van bodembedreigende activiteiten de bodemkwaliteit te herstellen.[2] Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat het college in de te nemen beslissing op bezwaar de rechtsgrond van de opgelegde last onder dwangsom zal moeten herstellen.

  2. Vlak voor de zitting heeft het college in een nader overgelegd stuk nog gewezen op het overgangsrecht voor de Wet bodembescherming (Wbb), zoals dat is opgenomen in de Aanvullingswet bodem Omgevingswet. Het college heeft op de zitting toegelicht dat volgens hem ook sprake is van een overtreding van artikel 13 van de Wbb zoals dat tot 1 januari 2024 luidde. Volgens het college is artikel 13 van de Wbb nog niet aan de tweede last onder dwangsom ten grondslag gelegd, maar is deze bepaling op grond van het overgangsrecht voor de Wbb via schakelbepalingen hier wel van toepassing. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zal het college dit verder duidelijk moeten maken in het te nemen besluit op bezwaar. Overigens wijst de voorzieningenrechter erop dat tegen besluiten die werden genomen op grond van de Wbb beroep moest worden ingesteld bij de Afdeling en de rechtbank dus niet bevoegd is een oordeel te geven over een eventueel bodemgeding over een besluit dat is gebaseerd op de Wbb.[3]

Toets door voorzieningenrechter

  1. Een voorlopige voorziening is een spoedmaatregel om te voorkomen dat er onomkeerbare dingen gebeuren als gevolg van een besluit, voordat op het bezwaar is beslist. De procedure biedt maar beperkt ruimte voor een diepgravende beoordeling van uitgebreide standpunten die de rechtmatigheid van een besluit raken. Zeker als het daarbij om een complexe materie gaat die technisch-inhoudelijke aspecten raakt. Dat is in deze zaak aan de orde. Om deze redenen zal de voorzieningenrechter de zaak niet inhoudelijk beoordelen. Het is aan het college om dat te doen bij de behandeling van de bezwaren van verzoekster.

  2. De voorzieningenrechter zal het verzoek beoordelen op grond van een belangenafweging. Wat de voorzieningenrechter daarbij doet, is beoordelen welke belangen partijen hebben bij het in stand laten van de bestreden last onder dwangsom of bij een schorsing daarvan, en die belangen vervolgens tegen elkaar afwegen. Het gaat dan om de belangen die spelen, in afwachting van de latere inhoudelijke beoordeling door het college.

Belangenafweging

  1. Op de zitting is duidelijk geworden dat beide partijen dezelfde doelstelling nastreven. Namelijk dat de bodemkwaliteit op het perceel zo veel mogelijk wordt hersteld.

  2. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster na het beëindigen van de bodembedreigende bedrijfsactiviteiten een bodemonderzoek heeft verricht om de kwaliteit van de bodem op het perceel vast te stellen. Uit dit onderzoek bleek dat het grondwater bij één peilbuis was verontreinigd. Verzoekster heeft vervolgens door middel van grondwateronttrekking herstelwerkzaamheden laten verrichten. Het MKB-plan wat verzoekster hiervoor heeft laten opstellen is door het college goedgekeurd. Het doel wat verzoekster met deze herstelwerkzaamheden beoogde te bereiken is echter niet behaald.

  3. Verzoekster heeft aannemelijk gemaakt dat zij zich inspant om tot een oplossing te komen. Zij heeft een second opnion laten uitvoeren door een ander ter zake deskundig bureau naar de wijze waarop de bodemkwaliteit op het perceel hersteld kan worden. Uit dit onderzoek en de daarop door de deskundige op de zitting gegeven toelichting volgt dat nu eerst onderzoek moet worden gedaan naar de bron/oorzaak van de N-kjeldahl verontreiniging. Pas daarna kunnen de nieuwe saneringsopties worden vastgesteld en in afstemming met het college de juiste wijze voor het uitvoeren van nieuwe herstelwerkzaamheden worden bepaald. Deze aanpak werd op de zitting door de bodemspecialist van de RUD onderschreven. Het onderzoek naar de bron zal in ieder geval bestaan uit een onderzoek naar de vloeistofkerendevloer en een rioleringsonderzoek. Verzoekster heeft hiervoor opdracht gegeven en deze onderzoeken zullen naar verwachting medio augustus worden uitgevoerd.

  4. Ondanks deze inspanningen van verzoekster om tot een oplossing te komen was het college op de zitting niet bereid de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom verder te verlengen dan tot 8 juli 2025. Volgens het college geeft verzoekster onvoldoende informatie aan het college op grond waarvan hij kan beoordelen dat verzoekster er alles aan doet om aan de last te voldoen. Het college was niet op de hoogte van de opdracht om verder onderzoek te doen. Het college vindt dat verzoekster de afgelopen periode te weinig voortvarend te werk is gegaan en hij wil ‘de druk op de ketel’ houden om ervoor te zorgen dat de herstelwerkzaamheden ook daadwerkelijk uitgevoerd zullen worden.

  5. De voorzieningenrechter stelt vast dat de hoorzitting in bezwaar ruim twee en halve maand geleden heeft plaatsgevonden en de Onafhankelijke Commissie bezwaarschriften [vestigingsplaats] op 13 mei 2025 advies heeft uitgebracht aan het college. Het college kan dus op korte termijn een besluit op bezwaar nemen.

  6. Gelet op de inspanningen die verzoekster op dit moment verricht om in overleg met de bodemspecialist van de RUD tot een gerichte verdere aanpak van de herstelwerkzaamheden te komen in combinatie met de stand van zaken in de bezwaarprocedure, weegt de voorzieningenrechter de belangen van verzoekster bij het schorsen van de last onder dwangsom zwaarder dan het belang van het college bij het in stand laten daarvan tot op het bezwaar van verzoekster is beslist. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat door het college niet is gesteld en/of aannemelijk is gemaakt dat door de verontreiniging sprake is van een acute gevaarzetting voor personen of het milieu wat tot een ander oordeel zou moeten leiden.

Conclusie en gevolgen

  1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat de bestreden last onder dwangsom is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
  2. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Daarom krijgt verzoekster ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

  • schorst de met het besluit van 5 februari 2025 aan verzoekster opgelegde last onder dwangsom tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;

  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 385,- aan verzoekster moet vergoeden;

  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoekster.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025.

De griffier is verhinderd deze De voorzieningenrechter is verhinderd uitspraak te ondertekenen deze uitspraak te ondertekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

De voorzieningenrechter verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2645 en het daarbij door de Afdeling gepubliceerde stroomschema.

Artikelen 5.3 tot en met 5.7 van het Bal.

Artikel 2, van bijlage 2, bij de Algemene wet bestuursrecht, zoals dit luide tot en met 31 december 2023.


Voetnoten

De voorzieningenrechter verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2645 en het daarbij door de Afdeling gepubliceerde stroomschema.

Artikelen 5.3 tot en met 5.7 van het Bal.

Artikel 2, van bijlage 2, bij de Algemene wet bestuursrecht, zoals dit luide tot en met 31 december 2023.