Artikel 3.6
1. Bij afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan alsnog ambtshalve een dergelijke verblijfsvergunning worden verleend:
a. aan de vreemdeling wiens uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; b. onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden aan de vreemdeling die slachtoffer-aangever, slachtoffer of getuige-aangever is van mensenhandel, bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, onder a, b of c; c. onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden aan de vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken als bedoeld in artikel 3.48, tweede lid, onder a; d. onder een beperking verband houdend met medische behandeling als bedoeld in artikel 3.46; of e. onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden als bedoeld in artikel 3.48, tweede lid, onder b.
2. Het eerste lid is uitsluitend van toepassing indien de aanvraag betrekking had op een verblijfsvergunning:
a. op grond dat de uitzetting van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; b. onder een beperking verband houdend met medische behandeling als bedoeld in artikel 3.46; c. onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden aan de vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken als bedoeld in artikel 3.48, tweede lid, onder a; of d. onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden als bedoeld in artikel 3.48, tweede lid, onder b.
3. In afwijking van het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing indien al eerder, bij afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, met toepassing van het eerste lid of artikel 3.6a, eerste lid, een beslissing is genomen omtrent ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning.
4. De verblijfsvergunning wordt verleend op de in het eerste lid als eerste genoemde van toepassing zijnde grond.
5. Het eerste, tweede en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing, indien de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt ingetrokken of de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur ervan wordt afgewezen.
Rechtspraak waarin dit artikel wordt benoemd
ECLI:NL:RBDHA:2025:12328 - Rechtbank Den Haag - 11 juli 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:17995 - Rechtbank Den Haag - 1 oktober 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:17996 - Rechtbank Den Haag - 1 oktober 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:17600 - Zwaarwegend openbare orde prevaleert boven het privéleven bij afwijzing verblijfsvergunning - 24 september 2025
De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag voor een verblijfsvergunning en de vrijstelling van het mvv-vereiste terecht heeft afgewezen. Ernstige misdrijven en een actueel recidivegevaar vormen een zwaarwegend belang van de openbare orde dat zwaarder weegt dan het recht op privéleven van de eiser.
ECLI:NL:RBDHA:2025:17418 - Voorzieningenrechter schorst uitzetting ondanks verzet van minister - 23 september 2025
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81 Awb een voorlopige voorziening door uitzetting achterwege te laten totdat op het bezwaar is beslist. De toewijzing volgt omdat de minister zich niet tegen het verzoek verzet en de rechter geen beletselen ziet.