Artikel 6:6:21 (Rechterlijke tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf/maatregel)
1. De rechter is bevoegd tot het op vordering van het openbaar ministerie bevelen van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk niet ten uitvoer gelegde straf of maatregel, of een gedeelte daarvan, al of niet onder instandhouding of wijziging van de voorwaarden.
2. In plaats van het op grond van het eerste lid bevelen van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, kan de rechter de tenuitvoerlegging van een taakstraf gelasten. Artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6:1:15, 6:3:1 tot en met 6:3:6, 6:3:14 en 6:6:23 van dit wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Een vordering als bedoeld in het eerste lid, kan worden ingediend indien het openbaar ministerie oordeelt dat de veroordeelde een gestelde voorwaarde of opgelegde maatregel niet naleeft of niet heeft nageleefd, en er niet met een waarschuwing kan worden volstaan.
4. Het onderzoek vindt zo spoedig mogelijk plaats. Indien de rechter-commissaris op grond van artikel 6:6:20, eerste lid, een beslissing heeft genomen, vindt het onderzoek in elk geval plaats binnen een maand na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde vordering.
5. Indien het onderzoek volgt op een aanhouding, hoort de rechter de veroordeelde alvorens te beslissen. De artikelen 39 en 191 zijn van overeenkomstige toepassing.
6. De rechter kan het bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging, verleend door de rechter-commissaris, opheffen.
7. Bij toepassing van het eerste lid, onder a, of het tweede lid beveelt de rechter dat de vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van artikel 6:6:20, eerste lid, onder a, geheel in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de straf. Indien hij dit bevel geeft ter zake van een taakstraf, bepaalt hij in zijn uitspraak volgens welke maatstaf de aftrek zal geschieden.
8. In het geval dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt herroepen nadat zij is geschorst, wordt de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geacht te zijn hervat op de dag van de aanhouding, bedoeld in artikel 6:3:15.
Uitleg in duidelijke taal
1. De rechter is bevoegd tot het op vordering van het openbaar ministerie bevelen van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk niet ten uitvoer gelegde straf of maatregel, of een gedeelte daarvan, al of niet onder instandhouding of wijziging van de voorwaarden.
Dit betekent dat de rechter de bevoegdheid heeft om, op verzoek (vordering
) van het openbaar ministerie
, te bevelen dat een straf
of maatregel
die voorwaardelijk niet ten uitvoer gelegd
was, alsnog geheel of gedeeltelijk wordt uitgevoerd. De rechter kan hierbij ook beslissen of de bestaande voorwaarden
gehandhaafd blijven (instandhouding
) of gewijzigd worden.
2. In plaats van het op grond van het eerste lid bevelen van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, kan de rechter de tenuitvoerlegging van een taakstraf gelasten. Artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6:1:15, 6:3:1 tot en met 6:3:6, 6:3:14 en 6:6:23 van dit wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.
Dit lid stelt dat de rechter, in plaats van de tenuitvoerlegging
van een vrijheidsstraf
te bevelen zoals in het eerste lid, ook kan opdracht geven (gelasten
) tot de tenuitvoerlegging
van een taakstraf
. De genoemde artikelen uit het Wetboek van Strafrecht
en dit wetboek zijn hierop op een vergelijkbare wijze (van overeenkomstige toepassing
) van kracht.
3. Een vordering als bedoeld in het eerste lid, kan worden ingediend indien het openbaar ministerie oordeelt dat de veroordeelde een gestelde voorwaarde of opgelegde maatregel niet naleeft of niet heeft nageleefd, en er niet met een waarschuwing kan worden volstaan.
Dit lid specificeert dat een vordering
zoals genoemd in het eerste lid, door het openbaar ministerie
kan worden ingediend als het oordeelt
dat de veroordeelde
een gestelde voorwaarde
of opgelegde maatregel
niet naleeft of niet heeft nageleefd
. Bovendien moet de situatie zodanig zijn dat een waarschuwing
alleen niet voldoende is (niet met een waarschuwing kan worden volstaan
).
4. Het onderzoek vindt zo spoedig mogelijk plaats. Indien de rechter-commissaris op grond van artikel 6:6:20, eerste lid, een beslissing heeft genomen, vindt het onderzoek in elk geval plaats binnen een maand na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde vordering.
Dit lid bepaalt dat het onderzoek
zo snel (zo spoedig mogelijk
) moet gebeuren. Als de rechter-commissaris
al een beslissing
heeft genomen op basis van artikel 6:6:20, eerste lid
, dan moet het onderzoek
sowieso (in elk geval
) plaatsvinden binnen een maand
nadat de vordering
uit het eerste lid is ontvangen.
5. Indien het onderzoek volgt op een aanhouding, hoort de rechter de veroordeelde alvorens te beslissen. De artikelen 39 en 191 zijn van overeenkomstige toepassing.
Dit lid stelt dat als het onderzoek
plaatsvindt na een aanhouding
, de rechter de veroordeelde
moet horen voordat er een beslissing
wordt genomen. De artikelen 39 en 191 zijn hierop op een vergelijkbare wijze (van overeenkomstige toepassing
) van kracht.
6. De rechter kan het bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging, verleend door de rechter-commissaris, opheffen.
Dit betekent dat de rechter de bevoegdheid heeft om een bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging
dat door de rechter-commissaris
is afgegeven (verleend
), ongeldig te maken (opheffen
).
7. Bij toepassing van het eerste lid, onder a, of het tweede lid beveelt de rechter dat de vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van artikel 6:6:20, eerste lid, onder a, geheel in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de straf. Indien hij dit bevel geeft ter zake van een taakstraf, bepaalt hij in zijn uitspraak volgens welke maatstaf de aftrek zal geschieden.
Dit lid stelt dat bij toepassing van het eerste lid (onderdeel a) of het tweede lid, de rechter beveelt dat de vrijheidsbeneming
die is ondergaan krachtens artikel 6:6:20, eerste lid, onder a
, volledig wordt afgetrokken (in mindering gebracht
) van de straf
. Als dit bevel
een taakstraf
betreft, bepaalt de rechter in de uitspraak
de maatstaf
voor de aftrek
.
8. In het geval dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt herroepen nadat zij is geschorst, wordt de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geacht te zijn hervat op de dag van de aanhouding, bedoeld in artikel 6:3:15.
Dit lid zegt dat als een voorwaardelijke invrijheidstelling
wordt ingetrokken (herroepen
) nadat deze eerder geschorst
was, de tenuitvoerlegging
van de vrijheidsstraf
wordt beschouwd (geacht te zijn
) als hervat op de dag van de aanhouding
die genoemd wordt in artikel 6:3:15
.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2020:389 - Hoger beroep tegen TUL-beslissing blijft mogelijk na invoering Wet USB
De invoering van de Wet USB heeft het stelsel van rechtsmiddelen niet gewijzigd voor TUL-beslissingen wegens schending van de algemene voorwaarde. Een hoger beroep tegen de veroordeling voor het nieuwe feit omvat nog steeds de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging.