Artikel 510 (Aanwijzing ander gerecht vervolging rechterlijk ambtenaar)
1. Indien een rechterlijk ambtenaar voor zijne rechtbank, zijn gerechtshof of voor een gerecht binnen het ressort van zijne rechtbank of zijn gerechtshof zou moeten worden vervolgd en berecht, wordt, op verzoekschrift van het openbaar ministerie naar de gewone regelen met de vervolging belast, door den Hoogen Raad een ander gerecht van gelijken rang als het anders bevoegde aangewezen, voor hetwelk de vervolging en berechting der zaak zal plaats hebben.
2. Niettemin kunnen de spoedeischende maatregelen van de vervolging die aan het rechtsgeding voorafgaat, ook bij of door het anders bevoegde gerecht worden genomen.
3. De aanwijzing geldt ook voor de mede-verdachten van den rechterlijken ambtenaar.
4. Bij het verzoekschrift worden de processtukken en, voor zoover noodig, de stukken van overtuiging overgelegd.
Uitleg in duidelijke taal
1. Indien een rechterlijk ambtenaar voor zijne rechtbank, zijn gerechtshof of voor een gerecht binnen het ressort van zijne rechtbank of zijn gerechtshof zou moeten worden vervolgd en berecht, wordt, op verzoekschrift van het openbaar ministerie naar de gewone regelen met de vervolging belast, door den Hoogen Raad een ander gerecht van gelijken rang als het anders bevoegde aangewezen, voor hetwelk de vervolging en berechting der zaak zal plaats hebben.
Dit lid stelt dat wanneer een rechterlijk ambtenaar vervolgd en berecht zou moeten worden voor zijne rechtbank, zijn gerechtshof, of voor een gerecht binnen het ressort (rechtsgebied) van zijne rechtbank of zijn gerechtshof, de Hoogen Raad een ander gerecht zal aanwijzen. Dit gebeurt op verzoekschrift van het openbaar ministerie, dat naar de gewone regelen met de vervolging belast is. Het aangewezen gerecht moet van gelijken rang zijn als het gerecht dat anders bevoegde zou zijn, en voor dit aangewezen gerecht zal de vervolging en berechting der zaak plaats hebben.
2. Niettemin kunnen de spoedeischende maatregelen van de vervolging die aan het rechtsgeding voorafgaat, ook bij of door het anders bevoegde gerecht worden genomen.
Dit lid bepaalt dat, niettemin (desondanks), de spoedeischende maatregelen van de vervolging die aan het rechtsgeding voorafgaan, ook genomen kunnen worden bij of door het anders bevoegde gerecht (het gerecht dat oorspronkelijk bevoegd zou zijn).
3. De aanwijzing geldt ook voor de mede-verdachten van den rechterlijken ambtenaar.
Dit lid geeft aan dat de aanwijzing (van een ander gerecht, zoals bedoeld in lid 1) ook geldt voor de mede-verdachten van den rechterlijken ambtenaar.
4. Bij het verzoekschrift worden de processtukken en, voor zoover noodig, de stukken van overtuiging overgelegd.
Dit lid schrijft voor dat bij het verzoekschrift (bedoeld in lid 1) de processtukken en, voor zoover noodig, de stukken van overtuiging (bewijsstukken) moeten worden overgelegd (ingediend).