Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2001:AD5455

Arrest

ECLI:NL:HR:2001:AD545513 november 2001Deze uitspraak is in 1 latere zaken aangehaald

Arrest inhoud

13 november 2001

Strafkamer

nr. 02323/01 B

SB

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het verzoek van de Hoofdofficier van Justitie bij de Arrondissementsrechtbank te Maastricht van 30 oktober 2001 tot aanwijzing van een ander gerecht als bedoeld in art. 510 Wetboek van Strafvordering, inzake:

[de betrokkene], geboren te [geboorteplaats] (Indonesië) op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].

1. Het verzoek

De Hoofdofficier van Justitie bij de Arrondissementsrechtbank te Maastricht heeft zich bij verzoekschrift, gedateerd 30 oktober 2001 en ingekomen op 1 november 2001, tot de Hoge Raad gewend met het verzoek om op de voet van art. 510 Sv een arrondissementsrechtbank aan te wijzen voor de vervolging en berechting van [...], hierna 'de betrokkene'.

De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek.

2. Beoordeling van het verzoek

2.1. Uit de bij het verzoekschrift overgelegde stukken blijkt het volgende:

(1) De betrokkene is bij Koninklijk Besluit van 24 augustus 1998 benoemd tot vice-president van de Arrondissementsrechtbank te Maastricht en als zodanig door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch beëdigd op 24 september 1998. Bij Koninklijk Besluit van 31 oktober 2001 is hem met onmiddellijke ingang uit die functie ontslag verleend.

(2) Tegen de betrokkene is op 22 oktober 2001 de verdenking ontstaan dat hij, in ieder geval op die dag, te Maastricht het in art. 240b Sr omschreven misdrijf heeft gepleegd.

2.2. Nu aan de betrokkene per 31 oktober 2001 ontslag is verleend uit zijn functie van rechterlijk ambtenaar en hij dus thans geen rechterlijk ambtenaar meer is, doet zich de vraag voor of in dit geval toepassing moet worden

gegeven aan art. 510 Sv.

2.3. Art. 510 Sv heeft tot strekking een onpartijdige vervolging en berechting van een rechterlijk ambtenaar te waarborgen, door deze vervolging en berechting niet over te laten aan autoriteiten die zijn verbonden aan dezelfde rechterlijke instantie als die waaraan de verdachte als rechterlijk ambtenaar is verbonden, behoudens toepassing van het tweede lid.

Een gelijke waarborg is ook op zijn plaats indien de verdachte te wiens aanzien de verdenking bestond ten tijde dat hij de functie van rechterlijk ambtenaar vervulde doch aan wie uit deze functie ontslag is verleend vóórdat de vervolging en berechting zijn voltooid.

Noch uit de tekst noch uit de strekking van art. 510 Sv volgt dat de daarin bedoelde aanwijzing slechts moet plaatsvinden in het geval de rechterlijke ambtenaar nog als zodanig in functie is.

Art. 510 Sv moet dan ook zo worden uitgelegd dat het mede toepassing vindt in het geval dat aan de van een strafbaar feit verdachte rechterlijk ambtenaar ontslag is verleend uit zijn functie vóórdat de Hoge Raad op de voet van art. 510 Sv een gerecht heeft aangewezen.

2.4. Zoals uit het hiervoor onder 2.1 en 2.2 overwogene blijkt is in het onderhavige geval de verdenking ontstaan ten tijde dat de betrokkene vice-president was van de Arrondissementsrechtbank te Maastricht en zou hij voor die rechtbank moeten worden vervolgd en berecht.

Uit al het voorgaande volgt dat het verzoek voor toewijzing vatbaar is.

De Hoge Raad acht termen aanwezig om de Arrondissementsrechtbank te Arnhem aan te wijzen als het gerecht voor hetwelk de vervolging en berechting van de zaak zullen plaats hebben.

3. Beslissing

De Hoge Raad wijst aan de Arrondissementsrechtbank te Arnhem als gerecht voor hetwelk de vervolging en berechting der zaak zullen plaats hebben.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.J.M. Davids als voorzitter, de vice-president C.J.G. Bleichrodt, en de raadsheren F.H. Koster, A.M.J. van Buchem-Spapens en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer van 13 november 2001.