Arrest inhoud

11 oktober 2005

Strafkamer

nr. 01987/05 B

DAT

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het verzoekschrift van de Hoofdofficier van Justitie bij het Arrondissementsparket te Arnhem van 19 juli 2005 tot aanwijzing van een ander gerecht als bedoeld in art. 510, eerste lid, Sv in de zaak betreffende:

[betrokkene].

1. Het verzoekschrift

De Hoofdofficier van Justitie heeft zich tot de Hoge Raad gewend met het verzoek een andere Rechtbank aan te wijzen voor de vervolging en berechting van de betrokkene.

2. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal

De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de Rechtbank te Amsterdam zal aanwijzen als gerecht voor hetwelk - zo het Openbaar Ministerie bij die Rechtbank zulks nodig oordeelt - de vervolging en berechting zullen plaatshebben.

3. Beoordeling van het verzoekschrift

3.1. Uit het verzoekschrift en de daarbij overgelegde stukken blijkt:

a. dat tegen de betrokkene aangifte is gedaan dat hij zich op 14 mei 2003 te Arnhem heeft schuldig gemaakt aan het misdrijf van art. 137c Sr;

b. dat de betrokkene toen Officier van Justitie bij het Arrondissementsparket te Arnhem was.

3.2. De strekking van art. 510 Sv is te waarborgen dat een rechterlijk ambtenaar die wordt verdacht van een strafbaar feit, in eerste of tweede aanleg zal worden vervolgd of berecht door een zodanige instantie dat de schijn van bevoordeling of benadeling van hem wordt vermeden. De vermijding van die schijn is ook van belang bij de beslissing van het openbaar ministerie om - in het geval dat jegens een rechterlijk ambtenaar een redelijke verdenking van een strafbaar feit is gerezen - al dan niet gebruik te maken van zijn bevoegdheid hetzij die ambtenaar (voorwaardelijk) niet te vervolgen, hetzij hem de gelegenheid te bieden strafvervolging te voorkomen door voldoening aan daartoe op de voet van art. 74 Sr gestelde voorwaarden.

Gelet daarop moet art. 510 Sv aldus worden uitgelegd dat in de in het eerste lid genoemde gevallen het openbaar ministerie dat naar de gewone regelen met de vervolging is belast, gehouden is een verzoek tot aanwijzing van een ander gerecht in te dienen in het geval dat naar zijn aanvankelijk oordeel een rechterlijk ambtenaar als verdachte van een strafbaar feit moet worden aangemerkt, opdat het openbaar ministerie bij het aan te wijzen gerecht beslist omtrent de verdere behandeling van de zaak (vgl. HR 17 februari 2004, NJ 2005, 144).

Opmerking verdient dat het voorgaande er niet aan in de weg staat dat het openbaar ministerie dat naar de gewone regelen met de vervolging is belast, steeds bevoegd is een dergelijk verzoek in te dienen, bijvoorbeeld indien het zich nog geen oordeel heeft gevormd over de vraag of een rechterlijk ambtenaar als verdachte van een strafbaar feit moet worden aangemerkt.

3.3. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek vatbaar is voor toewijzing en dat als volgt moet worden beslist.

4. Beslissing

De Hoge Raad wijst de Rechtbank te Amsterdam aan als gerecht voor hetwelk, zo het Openbaar Ministerie bij die Rechtbank dit nodig oordeelt, de vervolging en berechting der zaak zullen plaatshebben.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer van 11 oktober 2005.