Artikel 1
1. In deze Rijkswet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Justitie en Veiligheid in zijn hoedanigheid van minister van het Koninkrijk; b. meerderjarige: hij die de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt of voordien in het huwelijk is getreden; c. moeder: de vrouw tot wie het kind, anders dan door adoptie, in de eerste graad in opgaande lijn in familierechtelijke betrekking staat; d. vader: de man tot wie het kind, anders dan door adoptie, in de eerste graad in opgaande lijn in familierechtelijke betrekking staat; e. vreemdeling: hij die de Nederlandse nationaliteit niet bezit; f. staatloze:
1°. voor zover het betreft toepassing in het Europese deel van Nederland: een persoon die als staatloos kan worden beschouwd op grond van artikel 4 of 5 van de Wet vaststellingsprocedure staatloosheid; 2°. voor zover het betreft toepassing in de landen Aruba, Curaçao, Sint Maarten en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba: een persoon die door geen enkele staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd;
g. toelating: instemming door het bevoegd gezag met het bestendig verblijf van de vreemdeling in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba; h. hoofdverblijf: de plaats waar een persoon zijn feitelijke woonstede heeft.
2. Behoudens voor de toepassing van artikel 15A, onder a, van deze rijkswetwordt mede verstaan onder:
a. echtgenoot: de partner in een in Nederland geregistreerd partnerschap alsmede de partner in een buiten Nederland geregistreerd partnerschap dat op grond van de artikelen 61 en 62 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek wordt erkend, en b. huwelijk: het in Nederland geregistreerd partnerschap alsmede het buiten Nederland geregistreerd partnerschap dat op grond van de artikelen 61 en 62 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek wordt erkend.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2017:942 - Erkenning kind uit bigaam huwelijk en gevolgen voor Nederlanderschap
Een familierechtelijke betrekking voortvloeiend uit een ten tijde van de geboorte bigaam huwelijk wordt niet erkend voor de verkrijging van het Nederlanderschap. Dat het huwelijk later monogaam wordt, verandert hier niets aan, omdat het moment van geboorte beslissend is.
ECLI:NL:HR:2016:293 - Erkenning buitenlandse familierechtelijke betrekking voor verkrijging Nederlanderschap bij geboorte
Een in het buitenland bij geboorte van rechtswege ontstane familierechtelijke betrekking kan voor het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit worden erkend, ook zonder formele akte. Voldoende is dat het bestaan van de betrekking met zekerheid vaststaat en niet strijdig is met de openbare orde.
ECLI:NL:HR:2012:BV9961
ECLI:NL:HR:2020:1858
ECLI:NL:HR:2008:BD2711
ECLI:NL:HR:2017:756 - Uitleg 'feitelijk behoren tot het gezin' voor meenaturalisatie kleinkind
De Hoge Raad oordeelt dat het begrip 'kinderen die feitelijk behoren tot het gezin' (art. 47 Vb (oud)) ruim moet worden uitgelegd en ook een kleinkind bij grootouders kan omvatten. De feitelijke vaststelling van zo'n gezinsband vereist echter een deugdelijke motivering.
ECLI:NL:HR:2023:1163 - Uitleg oude nationaliteitswet: geen verlies Nederlanderschap bij reeds bestaande dubbele nationaliteit
Een Nederlandse vrouw die vóór haar huwelijk in 1955 al de nationaliteit van haar buitenlandse echtgenoot bezat, verloor haar Nederlanderschap niet op grond van art. 5 WNI (oud). Die bepaling was niet bedoeld voor situaties waarin de dubbele nationaliteit al bestond.