Artikel 3. Standaardregeling voor uitstel van betaling
1. Het UWV of de SVB stelt de termijn waarvoor uitstel van betaling wordt verleend, alsmede de daaraan verbonden periodieke betalingen en verrekeningen, vast na overleg met de schuldenaar en met inachtneming van dit artikel.
2. Het UWV of de SVB verleent uitstel van betaling voor ten hoogste 36 maanden. De vordering wordt gedurende die periode in termijnen ter hoogte van de volledige aflossingscapaciteit betaald of verrekend.
3. In afwijking van het tweede lid kan het UWV of de SVB uitstel van betaling verlenen conform een voorstel van de schuldenaar indien:
a. de schuldenaar uiterlijk zes weken na bekendmaking van een beschikking tot betaling van de vordering een gemotiveerd voorstel indient; en b. het voorstel inhoudt dat de gehele vordering binnen 36 maanden, eventueel door middel van periodieke betalingen of verrekeningen, wordt voldaan.
4. In afwijking van het tweede lid kan het UWV of de SVB uitstel van betaling verlenen voor ten hoogste 60 maanden waarbij de periodieke betaling of verrekening wordt gesteld op een bedrag lager dan de volledige aflossingscapaciteit indien:
a. de schuldenaar met aanwending van zijn volledige aflossingscapaciteit niet in staat is de vordering binnen 36 maanden te voldoen, en; b. periodieke betaling of verrekening gedurende ten hoogste 60 maanden leidt tot ten minste dezelfde voldoening van de vordering als betaling of verrekening gedurende 36 maanden met volledige aflossingscapaciteit.
5. Indien het UWV of de SVB vaststelt dat de schuldenaar bij toepassing van het tweede of vierde lid naar verwachting de vordering niet volledig zal kunnen voldoen, kan het UWV of de SVB de schuldenaar verplichten zijn vermogen binnen een redelijke termijn aan te wenden zodanig dat de resterende vordering naar verwachting wel zal worden voldaan bij toepassing van het tweede of vierde lid.
6. Indien toepassing van dit artikel leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat kan het UWV of de SVB afwijken van het eerste tot en met vijfde lid.