ECLI:NL:RBROT:2024:6587 - Rechtbank Rotterdam - 11 juli 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/2205
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2024 in de zaak tussen
[naam] , uit Rotterdam, eiser
(gemachtigde: mr. A. El Idrissi),
en
de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de SVB
(gemachtigde: mr. P. Stahl-de Bruin).
Inleiding
1. Met het besluit van 14 september 2023 (het primaire besluit) heeft de SVB beslist dat eiser vanaf november 2023 € 67,90 per maand moet aflossen ter voldoening van de terugvordering van te veel ontvangen AIO-aanvulling ter hoogte van € 1.173,31. Dit bedrag zal per maand worden ingehouden op de aan eiser op grond van de Participatiewet (Pw) toegekende aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling).
1.1. Met het besluit van 16 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft de SVB de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.2. De SVB heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de SVB op 12 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de SVB.
1.4. Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de SVB terecht de maandelijkse aflossingscapaciteit heeft vastgesteld op € 67,90 ter voldoening van de terugvordering van te veel ontvangen AIO-aanvulling ter hoogte van € 1.173,31 door eiser. Dit doet zij aan de hand van de beroepsgronden.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat de maandelijkse aflossingscapaciteit niet juist is vastgesteld. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst eiser op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1. Eiser voert in beroep aan dat het aflossingsbedrag dient te worden vastgesteld op nihil of wordt verlaagd tot € 32,59. Eiser beroept zich daarbij op de in artikel 3, zevende lid, van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen (de Regeling) opgenomen hardheidsclausule. Eiser heeft het formulier inkomsten en uitgaven overgelegd, waaruit blijkt dat hij slechts € 270,95 (exclusief boodschappen) overhoudt. Na het doen van boodschappen houdt eiser slechts € 24,19 per maand over om overige kosten te voldoen. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij ook nog € 20,60 per maand dient te betalen voor huishoudelijke hulp en een scootmobiel.
4. De beroepsgrond van eiser kan niet slagen. De voor eiser geldende bijstandsnorm voor een alleenstaande pensioengerechtigde bedraagt ten tijde van het vaststellen van de beslagvrije voet afgerond € 1.357,66 (hetgeen overeenkomt met het afgeronde netto inkomen van eiser). Op grond van de uitspraak van de CRvB van 26 januari 2024 bedraagt de beslagvrije voet 95% van dit bedrag. Dit komt overeen met een bedrag van € 1.289,78. Dit betekent dat de aflossingscapaciteit van eiser € 1.357,66 - € 1.289,78 = € 67,88 bedraagt. Nu de SVB de aflossingscapaciteit van eiser heeft vastgesteld op € 67,90 is de rechtbank van oordeel dat de SVB binnen de grenzen is gebleven van hetgeen de CRvB acceptabel heeft geacht. De SVB heeft gesteld dat het verschil van twee eurocent komt door afrondingsverschillen bij het vaststellen van het inkomen van eiser bij het gebruik van de door de wetgever beschikbaar gestelde applicatie voor het vaststellen van de beslagvrije voet. De SVB heeft verder gesteld dat met ingang van 1 januari 2024 het inkomen van eiser € 1.425,76 bedraagt en de beslagvrije voet van 95% van dit bedrag komt dan overeen met
€ 1.354,47. De aflossingscapaciteit voor eiser zou dan € 71,29 bedragen.
5. Voor zover eiser een beroep heeft gedaan op de hardheidsclausule kan dit niet slagen. Niet is gebleken dat de hoogte van het aflossingsbedrag leidt tot een schrijnende situatie. Uit het overzicht van de vaste lasten van eiser volgt dat eiser in zijn huur en nutsvoorzieningen kan voldoen. Verder blijkt dat hij na aftrek van de kosten voor de boodschappen een positief saldo heeft. De financiële ruimte moet bij de schuldeisers en andere kostenposten worden gevonden.
6. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om consequenties te verbinden aan de overweging van de SVB in het bestreden besluit dat met een aflossing van € 35,- per maand de totale vordering niet binnen 36 maanden kan worden voldaan. Uitgangspunt van de verruiming van de aflossingsperiode naar 36 maanden is immers dat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de volledige aflossingscapaciteit. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser aan deze kennelijk onjuiste overweging niet het recht ontlenen dat hij minder zou hoeven af te lossen dan minimaal is vereist.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2024 door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.