Artikel 52 (Opschortingsrecht schuldenaar voldoende samenhang)
1. Een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser, is bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt, indien tussen vordering en verbintenis voldoende samenhang bestaat om deze opschorting te rechtvaardigen.
2. Een zodanige samenhang kan onder meer worden aangenomen ingeval de verbintenissen over en weer voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding of uit zaken die partijen regelmatig met elkaar hebben gedaan.
Uitleg in duidelijke taal
1. Een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser, is bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt, indien tussen vordering en verbintenis voldoende samenhang bestaat om deze opschorting te rechtvaardigen.
Dit lid betekent dat een schuldenaar
die een opeisbare vordering
heeft op zijn schuldeiser
, de bevoegdheid
bezit om de nakoming
van zijn eigen verbintenis
op te schorten
. Deze opschorting mag duren totdat voldoening
van zijn vordering
door de schuldeiser plaatsvindt. Een cruciale voorwaarde hiervoor is dat er tussen de vordering
van de schuldenaar en zijn verbintenis
voldoende samenhang
bestaat die een dergelijke opschorting
rechtvaardigt
.
2. Een zodanige samenhang kan onder meer worden aangenomen ingeval de verbintenissen over en weer voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding of uit zaken die partijen regelmatig met elkaar hebben gedaan.
Dit lid specificeert dat zodanige samenhang
(zoals bedoeld in lid 1) onder meer kan worden aangenomen
(verondersteld) wanneer de verbintenissen over en weer
(dus de verplichtingen van beide partijen jegens elkaar) voortvloeien
uit dezelfde rechtsverhouding
(bijvoorbeeld dezelfde overeenkomst). Ook kan deze samenhang worden aangenomen als de verbintenissen voortvloeien uit zaken die partijen regelmatig met elkaar hebben gedaan
(bijvoorbeeld een bestendige handelsrelatie).
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2012:BU4907
ECLI:NL:HR:2020:723
ECLI:NL:HR:2023:970 - Retentierecht, ouder recht en de fatale gevolgen van een onvoldoende kenbare grief
Een grief moet voldoende kenbaar zijn voor de wederpartij en de rechter. De Hoge Raad oordeelt dat het hof buiten de rechtsstrijd is getreden. Ten overvloede wordt overwogen dat de rechtsopvolger van een derde met een ouder recht diens sterke positie jegens de retentor behoudt.
ECLI:NL:HR:2002:AE0659
ECLI:NL:HR:2017:459 - Aannemer draagt bewijslast voor goedkeuring tekeningen bij ondeugdelijk werk
Een aannemer die zich verweert tegen een claim van wanprestatie met de stelling dat de (gebrekkige) tekeningen door de opdrachtgever zijn goedgekeurd, beroept zich op een bevrijdend verweer. De bewijslast voor deze goedkeuring rust daarom op de aannemer.