Terug naar bibliotheek
Boek 3. Vermogensrecht in het algemeen
Titel 11. Rechtsvorderingen
Artikel 324

Artikel 324 (Verjaring tenuitvoerlegging rechterlijke arbitrale uitspraken)

Laatste versie

1. De bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke of arbitrale uitspraak verjaart door verloop van twintig jaren na de aanvang van de dag, volgende op die van de uitspraak, of, indien voor tenuitvoerlegging daarvan vereisten zijn gesteld waarvan de vervulling niet afhankelijk is van de wil van degene die de uitspraak heeft verkregen, na de aanvang van de dag, volgende op die waarop deze vereisten zijn vervuld.

2. Wordt vóórdat de verjaring is voltooid, door een der partijen ter aantasting van de ten uitvoer te leggen veroordeling een rechtsmiddel of een eis ingesteld, dan begint de termijn eerst met de aanvang van de dag, volgende op die waarop het geding daarover is geëindigd.

3. De verjaringstermijn bedraagt vijf jaren voor wat betreft hetgeen ingevolge de uitspraak bij het jaar of kortere termijn moet worden betaald.

4. Voor wat betreft renten, boeten, dwangsommen en andere bijkomende veroordelingen, treedt de verjaring, behoudens stuiting of verlenging, niet later in dan de verjaring van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de hoofdveroordeling.

Uitleg in duidelijke taal

1. De bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke of arbitrale uitspraak verjaart door verloop van twintig jaren na de aanvang van de dag, volgende op die van de uitspraak, of, indien voor tenuitvoerlegging daarvan vereisten zijn gesteld waarvan de vervulling niet afhankelijk is van de wil van degene die de uitspraak heeft verkregen, na de aanvang van de dag, volgende op die waarop deze vereisten zijn vervuld.

Dit betekent letterlijk: Het recht om een rechterlijke of arbitrale uitspraak uit te voeren (bevoegdheid tot tenuitvoerlegging) vervalt (verjaart) na een periode van twintig jaren. Deze termijn start op de dag die volgt op de dag van de uitspraak. Echter, als er voorwaarden (vereisten) zijn gesteld voor de tenuitvoerlegging, en het voldoen aan deze vereisten niet afhankelijk is van de wil van de persoon die de uitspraak heeft verkregen, dan begint de termijn van twintig jaren pas op de dag nadat aan deze vereisten is voldaan.

2. Wordt vóórdat de verjaring is voltooid, door een der partijen ter aantasting van de ten uitvoer te leggen veroordeling een rechtsmiddel of een eis ingesteld, dan begint de termijn eerst met de aanvang van de dag, volgende op die waarop het geding daarover is geëindigd.

Dit betekent letterlijk: Indien, voordat de verjaring is afgerond, een van de partijen een rechtsmiddel of een eis instelt om de ten uitvoer te leggen veroordeling aan te vechten (ter aantasting), dan start de verjaringstermijn pas op de dag die volgt op de dag waarop de juridische procedure (het geding) hierover is beëindigd.

3. De verjaringstermijn bedraagt vijf jaren voor wat betreft hetgeen ingevolge de uitspraak bij het jaar of kortere termijn moet worden betaald.

Dit betekent letterlijk: Voor bedragen die volgens de uitspraak jaarlijks of binnen een kortere periode betaald moeten worden, geldt een verjaringstermijn van vijf jaren.

4. Voor wat betreft renten, boeten, dwangsommen en andere bijkomende veroordelingen, treedt de verjaring, behoudens stuiting of verlenging, niet later in dan de verjaring van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de hoofdveroordeling.

Dit betekent letterlijk: De verjaring van renten, boeten, dwangsommen en andere bijkomende veroordelingen vindt niet later plaats dan de verjaring van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de hoofdveroordeling. Dit geldt tenzij er sprake is van stuiting of verlenging van de verjaringstermijn van deze bijkomende veroordelingen.