Terug naar bibliotheek
Hoofdstuk 3. Bepalingen met betrekking tot activiteiten, tevens geldend voor inrichtingen type C
Afdeling 3.4. Opslaan van stoffen of het vullen van gasflessen
§ 3.4.2. Opslaan in ondergrondse opslagtanks van vloeibare brandstof, afgewerkte olie, bepaalde organische oplosmiddelen of vloeibare bodembedreigende stoffen die geen gevaarlijke stoffen of CMR stoffen zijn
Artikel 3.37

Artikel 3.37

Laatste versie

1. Een ondergrondse opslagtank met de daarbij behorende leidingen en appendages die is afgekeurd, wordt binnen acht weken na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 3.35, tweede lid, verwijderd.

2. Degene die een ondergrondse opslagtank overeenkomstig het eerste lid verwijdert, verwijdert de ondergrondse opslagtank met de daarbij behorende leidingen en appendages binnen acht weken na het verstrijken van de keuringstermijn. Indien verwijdering als gevolg van de ligging redelijkerwijs niet kan worden gevergd wordt de ondergrondse opslagtank met de daarbij behorende leidingen en appendages binnen acht weken na het verstrijken van de keuringstermijn onklaar gemaakt.

3. Het verwijderen of het onklaar maken van een ondergrondse opslagtank met de daarbij behorende leidingen en appendages geschiedt overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument door een bedrijf, dat daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit en wordt ten minste tien dagen voor aanvang van de werkzaamheden schriftelijk gemeld aan het bevoegd gezag.

4. Na het verwijderen of het onklaar maken van de ondergrondse opslagtank met de daarbij behorende leidingen en appendages wordt een door een bedrijf als bedoeld in het derde lid, opgestelde schriftelijke rapportage van het verwijderen of het onklaar maken binnen drie maanden na afronding van de werkzaamheden aan het bevoegd gezag overgelegd. In deze rapportage worden ten minste vermeld:

a. het adres waar de opslagtank is gelegen met een nadere aanduiding van de situering; b. de vloeistoffen die in de opslagtank opgeslagen zijn geweest, en c. indien de opslagtank onklaar gemaakt is, de wijze van het onklaar maken en de toegepaste vulmassa.

5. Voordat een ondergrondse opslagtank onklaar wordt gemaakt wordt deze inwendig gereinigd.

6. Indien de ondergrondse opslagtank onklaar wordt gemaakt, wordt de ondergrondse opslagtank na het inwendig reinigen gevuld met een inerte vulmassa overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument door een bedrijf, dat daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit en wordt het vulpunt verwijderd, dan wel worden andere maatregelen getroffen, die verder gebruik voorkomen.

7. Het inwendig reinigen van een ondergrondse opslagtank vindt plaats overeenkomstig een krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument, door een instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit.

Details

[Regeling vervallen per 01-01-2024]