Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:4539 - Herstelbesluit bestemmingsplan sluit bouw milieugevoelige functies succesvol uit - 24 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:453924 september 2025

Essentie

Een planregel die gronden niet als erf beschouwt, behoudt zijn werking onder de Omgevingswet. Hiermee wordt de bouw van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken en het gebruik voor mantelzorg effectief voorkomen, waardoor de oprichting van milieugevoelige functies op die gronden is uitgesloten.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

202405145/3/R3.

Datum uitspraak: 24 september 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Jatin Beheer B.V., Jatin Recreatiebouw B.V. en Jatin Services B.V. (hierna: Jatin), alle gevestigd in Dwingeloo, gemeente Westerveld,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Westerveld,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 26 maart 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1218) heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin geconstateerde gebrek in het besluit van de raad van 18 juni 2024 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Valderse III" te herstellen.

Bij besluit van 24 juni 2025 heeft de raad het bestemmingsplan "Valderse III" gewijzigd.

Jatin heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een zienswijze over de wijze waarop het gebrek volgens de raad is hersteld naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       J.C. van Kooten en Zonen wil een gebied aan de oostrand van Dwingeloo, ten zuiden van het bedrijventerrein De Valderse, ontwikkelen tot woningbouwlocatie voor ongeveer 100 woningen. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, heeft de raad bij besluit van 18 juni 2024 het bestemmingsplan "Valderse III" gewijzigd vastgesteld.

Jatin is gevestigd aan de Nijverheidsweg 18 op het bedrijventerrein De Valderse. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het ontwerpen en produceren van buitenverblijven, chalets, vakantiewoningen en houtskeletbouw. Zij vreest onder meer dat de nieuwe woningen zullen leiden tot een belemmering van de bedrijfsvoering en de uitbreidings- en wijzigingsmogelijkheden van haar bedrijf.

De tussenuitspraak

2.       De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 6 tot en met 6.4 geoordeeld dat de raad, anders dan hij heeft beoogd, met artikel 5 van de planregels niet heeft geregeld wat hij daarmee beoogde. Met artikel 5.1 wordt weliswaar voorkomen dat vergunningvrij gebouwen worden opgericht op gronden met de bestemming "Tuin - 2", maar artikel 5 verbiedt het bouwen van gebouwen op zichzelf niet. Aan de hand van enkele voorbeelden heeft de Afdeling geconcludeerd dat, gelet op de in het bestemmingsplan gegeven bouwmogelijkheden op de gronden met de bestemming "Tuin - 2" toch nog, kort gezegd, gebouwen kunnen worden opgericht die vervolgens met een geluidgevoelige functie in gebruik kunnen worden genomen.

3.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opdracht gegeven om met inachtneming van wat is overwogen onder 6.1 tot en met 6.4 en 11 alsnog te regelen wat hij heeft beoogd met artikel 5.1 van de planregels.

Het herstelbesluit

4.       De raad heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak bij besluit van 24 juni 2025 het bestemmingsplan gewijzigd.

5.       Het besluit van 24 juni 2025 is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna de Awb) mede onderwerp van dit geding. Het beroep van Jatin is dus van rechtswege mede gericht tegen dit besluit.

6.       In het onderstaande zal de Afdeling aan de hand van de door Jatin naar voren gebrachte zienswijze beoordelen of de raad met het besluit van 24 juni 2025 heeft voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak.

De beoordeling van de zienswijze

7.       Jatin betoogt dat ook met het nieuwe artikel 5 van de planregels het oprichten van milieugevoelige functies op gronden met de bestemming "Tuin - 2" niet is uitgesloten.

Zij voert aan dat artikel 5.1 de inrichting van de gronden als erf ten dienste van het hoofdgebouw niet verbiedt. De gronden zijn immers bestemd voor achtertuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen en gebruik en inrichting ten dienste van dat hoofdgebouw zijn daarmee dus nog steeds toegestaan. Ook uit de bouwregels volgt dat het gebruik en de inrichting als erf ten dienste van het hoofdgebouw nog steeds is toegestaan.

Zij voert verder aan dat met de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waarmee het bestemmingsplan onderdeel is gaan uitmaken van het Omgevingsplan gemeente Westerveld, het niet uitgesloten is dat met artikel 5 van de planregels alsnog milieugevoelige gebouwen, ruimten of functies worden gerealiseerd op gronden met de bestemming "Tuin - 2". Zij wijst in dit verband op het vergunningvrij bouwen van een bijbehorend bouwwerk en recreatief nachtverblijf als bedoeld in artikel 22.27, aanhef en onder a en b, van het Omgevingsplan. Verder wijst zij op de vergunningvrije activiteiten die zijn genoemd in artikel 22.36 van het Omgevingsplan.

7.1.    Artikel 5.1 van de planregels luidt:

"De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor achtertuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

met dien verstande dat deze gronden niet als erf dienen te worden beschouwd in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidde op 31 december 2023."

Artikel 5.2 luidt:

"Op de voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste aan de bestemming en de aangrenzende bestemming 'Woongebied' worden gebouwd."

Artikel 5.2.1 luidt:

"Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

[…]."

Artikel 5.3 luidt:

"Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

a. het gebruiken van bouwwerken voor geluidsgevoelige functies;

b. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken."

Inrichting als erf

7.2.    In de tussenuitspraak is overwogen dat de raad in artikel 5.1 van de planregels heeft opgenomen dat de voor "Tuin - 2" aangewezen gronden niet als erf in de zin van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) kunnen worden beschouwd en daarmee wordt voorkomen dat vergunningvrij gebouwen worden opgericht op gronden met de bestemming "Tuin - 2". Deze planregel is in het herstelbesluit niet gewijzigd.

Met deze planregel is dus geregeld dat er geen bebouwing zonder omgevingsvergunning op grond van artikel 2 van bijlage II van het Bor kan worden opgericht, voor zover voor die gebouwen de eis geldt dat deze in achtererfgebied moeten staan. Vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling van 21 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2281, onder 8.2.

Dat, zoals Jatin aanvoert, de gronden zijn bestemd voor achtertuinen behorende bij de bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, en ingevolge artikel 5.2 van de planregels bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste aan de bestemming en de aangrenzende bestemming 'Woongebied' mogen worden gebouwd, maakt dat niet anders. De inrichting als erf in de zin van bijlage II van het Bor is immers uitdrukkelijk verboden.

7.3.    De Afdeling overweegt dat in artikel 5.2 van de planregels is bepaald dat op de gronden alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd. Hiermee heeft de raad geregeld dat niet alsnog zonder omgevingsvergunning gebouwen in gebruik kunnen worden genomen die een milieugevoelige functie kunnen hebben. Dat betekent dat de raad het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het besluit van 18 juni 2024 in zoverre heeft hersteld.

Verhouding met het Omgevingsplan

7.4.    Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 22.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet en artikel 4.6, eerste lid, onder g, van de Invoeringswet Omgevingswet is een bestemmingsplan dat onder de Wet ruimtelijke ordening tot stand is gekomen bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet onderdeel van het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Dit betekent dat, zoals Jatin aanvoert, het bestreden plan onderdeel is van het Omgevingsplan gemeente Westerveld.

De Afdeling zal aan de hand van wat Jatin heeft aangevoerd, onderzoeken of het met de gewijzigde planregels onder de Omgevingswet en de daarbij behorende omgevingsrechtelijke regels ook niet mogelijk is om zonder omgevingsvergunning milieugevoelige functies op te richten.

7.5.    In artikel 22.26 van het Omgevingsplan gemeente Westerveld staat:

"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken."

In artikel 22.27, aanhef en onder a, van het Omgevingsplan staat: "Het verbod, bedoeld in artikel 22.26, geldt niet voor de activiteiten, bedoeld in dat artikel, als die betrekking hebben op een van de volgende bouwwerken:

a. een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

[…];

  1. gelegen in achtererfgebied;

[…];

b. een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

[…]."

Artikel 22.36 luidt:

"Onverminderd de overige bepalingen van deze afdeling en de bepalingen van afdeling 22.3 zijn in ieder geval in overeenstemming met dit omgevingsplan:

a. het bouwen, in stand houden en gebruiken van een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan als bedoeld in artikel 22.27, onder a, als in aanvulling op de in dat onderdeel gestelde eisen ook wordt voldaan aan de volgende eisen:

[…];

c. het gebruiken van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg."

7.6.    Ingevolge artikel 22.26 van het Omgevingsplan is het verboden zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten, een gebouwd bouwwerk in stand te houden en te gebruiken. In artikel 22.27 staan de activiteiten waarvoor deze vergunningplicht niet geldt. Daarbij geldt wel dat voor die activiteiten alleen geen vergunningplicht geldt, als ze in overeenstemming zijn met het Omgevingsplan. Dit volgt uit artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet. In artikel 22.36 zijn activiteiten opgenomen die in ieder geval in overeenstemming met het Omgevingsplan worden geacht en waarvoor dus geen vergunningplicht geldt.

  • bijbehorend bouwwerk en recreatief nachtverblijf

7.7.    Het door Jatin genoemde bijbehorend bouwwerk en recreatief nachtverblijf voldoen niet aan de regels van het Omgevingsplan, reeds omdat is bepaald dat op gronden met de bestemming "Tuin - 2" uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd. Verder is bepaald dat het gebruiken van bouwwerken voor geluidsgevoelige functies wordt aangemerkt als strijdig met de bestemming. Dit betekent dat deze gebouwen niet op grond van artikel 22.27 van het Omgevingsplan zonder omgevingsvergunning kunnen worden opgericht.

Over de verwijzing van Jatin naar artikel 22.36, aanhef en onder a, van het Omgevingsplan overweegt de Afdeling als volgt. In dat onderdeel is bepaald dat bijbehorende bouwwerken die voldoen aan de daar genoemde eisen in overeenstemming met het Omgevingsplan zijn. De bijbehorende bouwwerken die aan die eisen voldoen, kunnen dus zonder omgevingsvergunning worden opgericht. Eén van de eisen van onderdeel a is dat het bijbehorend bouwwerk moet zijn gelegen in achtererfgebied. Uit de uitspraak van 21 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2281, onder 8.3 tot en met 8.7, over het Omgevingsplan gemeente Pekela, waarvan de bepalingen gelijk zijn aan de hiervoor genoemde bepalingen in het Omgevingsplan gemeente Westerveld, volgt dat de gronden met de bestemming "Tuin - 2" ook onder de Omgevingswet niet als achtererfgebied kunnen worden aangemerkt, waardoor niet omgevingsvergunningvrij bijbehorende bouwwerken kunnen worden gebouwd op de gronden waaraan de bestemming "Tuin - 2" is toegekend. Artikel 5.1 van de planregels heeft dus zijn werking niet verloren als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet en de daarbij behorende omgevingsrechtelijke regels.

  • Mantelzorg

7.8.    Over de vrees van Jatin dat op grond van artikel 22.36 van het Omgevingsplan zonder omgevingsvergunning bestaande gebouwen kunnen worden gebruikt als mantelzorgwoning overweegt de Afdeling dat, zoals hiervoor is overwogen, op de gronden met de bestemming "Tuin - 2" niet vergunningvrij gebouwen kunnen worden opgericht. Van de situatie dat een bestaand bouwwerk zonder omgevingsvergunning kan worden gebruikt als mantelzorgwoning is dan ook geen sprake.

7.9.    Uit het voorgaande volgt dat ook op grond van het Omgevingsplan niet zonder omgevingsvergunning milieugevoelige gebouwen kunnen worden gebouwd dan wel gebouwen in gebruik kunnen worden gebruikt die een milieugevoelige functie hebben.

Conclusie

8.       Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, is het plan, voor zover het betreft het plandeel "Tuin - 2" vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van Jatin tegen het besluit van 18 juni 2024 is gegrond, zodat dit besluit, voor zover het voormeld plandeel betreft, dient te worden vernietigd.

Gelet op wat hiervoor onder 7.2 tot en met 7.9 is overwogen, is het beroep tegen het herstelbesluit ongegrond.

9.       De raad moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Westerveld van 18 juni 2024 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Valderse III" gegrond;

II.       vernietigt dat besluit van de raad van de gemeente Westerveld van 18 juni 2024, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Tuin - 2";

III.      verklaart het beroep tegen het besluit van de gemeente Westerveld van 24 juni 2025 ongegrond;

IV.      veroordeelt de raad van de gemeente Westerveld tot vergoeding van bij Jatin Beheer B.V., Jatin Recreatiebouw B.V. en Jatin Services B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen tot een bedrag van € 5.676,45, waarvan € 2.267,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand en waarvan € 3.326,00 kosten van deskundigen betreft, te verhogen met de daarover verschuldigde omzetbelasting, met dien verstande dat bij de betaling van genoemd bedrag aan één van hen, het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V.       gelast dat de raad van de gemeente Westerveld aan Jatin Beheer B.V., Jatin Recreatiebouw B.V. en Jatin Services B.V. het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrag van € 371,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Ten Veen

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Pieters

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025

473