Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:4515 - Achttien aanvragen voor tegemoetkoming gelden als één aanvraag voor dwangsom - 24 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:451524 september 2025

Essentie

Achttien losse, gelijktijdig ingediende brieven voor maandelijkse tegemoetkomingen worden aangemerkt als één aanvraag. Nadat deze aanvraag buiten behandeling is gesteld, is er een besluit genomen. Een latere ingebrekestelling leidt dan niet tot het verbeuren van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen.

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht

Uitspraak inhoud

202404452/1/A2.

Datum uitspraak: 24 september 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend in Pernis, gemeente Rotterdam,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 juni 2024 in zaak nr. 23/5627 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2023 heeft het college bepaald dat het [appellant] geen dwangsom is verschuldigd wegens het niet tijdig nemen van een beslissing.

Bij besluit van 25 juli 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 juni 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting aan de orde gesteld op 5 september 2025. Partijen zijn niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 28 februari 2023 heeft het college achttien brieven van [appellant] ontvangen, waarin hij, over de periode van maart 2023 tot en met augustus 2024, per afzonderlijke maand heeft verzocht om toekenning van een tegemoetkoming in de kosten van opvang van zijn zoon op basis van een sociaal-medische indicatie (hierna: SMI-tegemoetkoming). Bij besluit van 6 april 2023 heeft het college deze aanvragen met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) buiten behandeling gesteld, omdat [appellant] de voor de beoordeling van de aanvragen benodigde gegevens niet binnen de daartoe gestelde termijn had aangeleverd. Bij brief van 26 april 2023 heeft [appellant] het college in gebreke gesteld wegens het uitblijven van besluiten op zijn achttien aanvragen. Hierop heeft het college het in het procesverloop van deze uitspraak vermelde besluit van 4 mei 2023 genomen.

Uitspraak van de rechtbank

2.       De rechtbank heeft overwogen dat het college de achttien brieven, die elk zien op een tegemoetkoming voor een andere opvolgende maand, terecht heeft aangemerkt als één aanvraag. Bij besluiten over maandelijkse financiële tegemoetkomingen of uitkeringen is het gebruikelijk dat in het toekenningsbesluit de periode vermeld wordt waarop dit ziet dan wel dat vermeld wordt dat het gaat om een toekenning voor onbepaalde tijd. Hoewel het college [appellant] er bij herhaling op heeft gewezen dat hij een specifiek formulier, dat bestemd is voor het indienen van een aanvraag om een SMI-tegemoetkoming, moet gebruiken, heeft hij dit niet gedaan. Bovendien heeft hij de achttien brieven in dezelfde enveloppe verzonden. Dat het [appellant] niet duidelijk was op welke wijze hij de SMI-tegemoetkoming moest aanvragen, is niet geloofwaardig, aangezien hij ook een SMI-tegemoetkoming voor zijn dochter ontvangt. Alles wijst erop dat zijn handelwijze erop gericht is om zand in de machine te strooien en zodoende dwangsommen te ontvangen wegens niet tijdig beslissen, wat een kwalijke manier van procederen is.

Het college heeft zich bij het besluit op bezwaar terecht op het standpunt gesteld dat het op grond van artikel 4:17, derde lid, van de Awb geen dwangsom verbeurt, omdat de ingebrekestelling dateert van na het besluit van 6 april 2023. Met dat besluit is immers een besluit genomen op de aanvraag. Dat het college dit besluit bij besluit van 17 juli 2023 heeft herroepen, waarbij [appellant] opnieuw de gelegenheid is geboden om stukken over te leggen, maakt niet dat er op 6 april 2023 geen besluit is genomen. Voor de vraag of op een bepaald moment sprake is van een besluit is niet van belang of dat besluit al of niet rechtmatig is.

Beoordeling

3.       De gronden die [appellant] in hoger beroep aanvoert zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 4.1 en 4.2 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.

w.g. Willems

lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025

452-1159