Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:4340 - Raad van State - 10 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:434010 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

202305177/1/R1.

Datum uitspraak: 10 september 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in Vaassen, gemeente Epe,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 juli 2023 in zaak nr. 22/92 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Epe.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2021 heeft het college aan [appellant A] een omgevingsvergunning verleend voor de al gerealiseerde uitbreiding van de woning en een tuinhuisje en geweigerd om een omgevingsvergunning te verlenen voor de al aanwezige houtopslag en carport/opslagruimte op het perceel [locatie 1] in Vaassen.

Bij besluit van 30 november 2021 heeft het college op het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar beslist en de gevraagde omgevingsvergunning alsnog ook geweigerd voor de uitbreiding van de woning en het tuinhuisje.

Bij uitspraak van 6 juli 2023 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 27 augustus 2025, waar [appellant B], en het college, vertegenwoordigd door B. Straatman en mr. M. Beek, zijn verschenen.

Overwegingen

Overgangsrecht

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.

Inleiding

2.       [appellanten] zijn sinds 2018 eigenaar van het perceel. Op het perceel staan een woning, een carport/opslagruimte, een houtopslag en een tuinhuisje. Tussen de voormalige eigenaar van het perceel en [appellanten] is een civielrechtelijk geschil ontstaan over de koopovereenkomst. Naar aanleiding van het vonnis van de civiele rechter van 17 februari 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:1436, hebben [appellanten] op 13 april 2021 een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend.

Het college heeft zich in het besluit op bezwaar van 30 november 2021 onder meer op het standpunt gesteld dat de woninguitbreiding vergunningvrij is. Zoals [persoon] op de zitting heeft bevestigd, gaat dit geschil uitsluitend over de uitbreiding van de woning.

Het hoger beroep

3.       [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college een onrechtmatig besluit heeft genomen. Zij hebben verzocht om alles wat zij eerder in deze procedure hebben aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen. Verder hebben zij met verwijzing naar de door hen overgelegde rapportage bebouwingsonderzoek [locatie 1], Vaassen van Dutch Design Studio van 6 oktober 2023 aangevoerd dat niet wordt voldaan aan de eisen voor vergunningvrij bouwen.

[appellanten] betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat zij als gevolg van onjuiste informatieverstrekking en onrechtmatige besluitvorming door de gemeente veel schade hebben geleden. De ontstane kosten als gevolg van onder meer de nodeloze dure civiele procedures die zie zij hebben moeten voeren zijn inmiddels opgelopen tot € 115.000,00, aldus [appellanten].

3.1.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de uitbreiding van de woning vergunningvrij is en dat het college de omgevingsvergunning op dit punt terecht heeft geweigerd. De uitbreiding is namelijk een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), is gelegen in het achtererfgebied en voldoet aan de maatvoeringseisen.

De Afdeling kan zich vinden in dit oordeel van de rechtbank en overweging 5.4 die aan dat oordeel ten grondslag ligt. De Afdeling verwijst daar kortheidshalve naar. De Afdeling voegt daar aan toe dat [appellanten] niet bestrijden dat de uitbreiding voldoet aan de eisen van artikel 3, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Bor. Dat betekent dat daarvoor geen omgevingsvergunning is vereist, als het in het bestemmingsplan Buitengebied Epe past. Niet in geschil is dat na de uitbreiding de inhoud van de woning, exclusief de garage, minder is dan de in artikel 26.2 aanhef en onder a sub 2 van de planregels maximaal toegestane 750 m³. Voor zover [appellanten] in hoger beroep hebben beoogd te betogen dat de inhoud van de garage moet worden meegerekend waardoor de totale woning een inhoud van 840 m ³ heeft gekregen, slaagt dit niet. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de garage een bijgebouw is in de zin van artikel 1.25 van de planregels waarvoor in artikel 26.2, aanhef en onder b, van de planregels geen inhoudsmaat is opgenomen. Hieruit volgt dat de woninguitbreiding vergunningvrij is. Wat [appellanten] hebben aangevoerd over de eisen aan het gebruik van de vertrekken in de uitbreiding, heeft betrekking op de gevallen die in artikel 2, aanhef en onderdeel 3, van bijlage II van het Bor zijn vermeld. Dat artikel is hier niet aan de orde.

Aangezien geen omgevingsvergunning nodig is, hoefde het college de aanvraag ook niet te toetsen aan het Bouwbesluit.

Het betoog faalt in zoverre.

3.2.    De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat op grond van artikel 8:89, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) als bovengrens van de bevoegdheid van de bestuursrechter geldt dat de gevraagde schadevergoeding ten hoogste € 25.000,00 bedraagt. Omdat [appellanten] desgevraagd het verzoek in beroep niet wilden beperken tot dat bedrag heeft de rechtbank zich niet bevoegd verklaard om over het verzoek om schadevergoeding te oordelen. [appellanten] hebben in hoger beroep geen gronden aangevoerd waarom dit oordeel van de rechtbank onjuist is. Het betoog faalt ook in zoverre.

Conclusie

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Verzoek om schadevergoeding aan Afdeling

5.       Op de zitting hebben [appellanten] ook aan de Afdeling verzocht om vergoeding van de geleden schade. Zij hebben hun verzoek op de zitting desgevraagd beperkt tot € 25.000,00, zodat de Afdeling op grond van artikel 8:89, tweede lid, van de Awb bevoegd is om daarvan kennis te nemen. [appellanten] stellen dat de schade is veroorzaakt doordat zij als gevolg van aan hen verstrekte onjuiste informatie tijdens het vooroverleg onnodig dure civiele procedures hebben gevoerd.

Uit de bevestiging van de aangevallen uitspraak volgt echter dat geen sprake is van een onrechtmatig besluit. Er is dan ook alleen al daarom geen grondslag voor het vergoeden van schade als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Awb.

Proceskosten

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Minderhoud

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Deen

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2025

604